Slaviste speurt in Siberië naar uitstervende toendrataal
Voor opname opwarmen met WODKA
Bruno van Wayenburg Cecilia Odé
vloog met een propellervliegtuig naar Siberië op zoek naar een taal van
de Toendra-Joekagir, waarbij spreken overgaat in zingen. Alleen
bejaarden bleken het nog te beheersen. ‘Na ieder verhaal moest ze
huilen.’
‘Je moet opschieten, want na elke
winter zijn er weer minder grootmoedertjes over die de taal goed
spreken’, kreeg dr. Cecilia Odé te horen, toen ze het had over haar
onderzoeksplannen naar de taal en verhalen van de Toendra-Joekagir, een
klein en krimpend Siberisch volk van rendierhouders en vissers.
Dus haastte ze zich afgelopen najaar naar
het besneeuwde toendradorp Andrjoesjkino in hartje Siberië: 800
inwoners, en alleen per propellervliegtuig te bereiken. Het vroor
tussen 30 en 50 graden. ‘Het verschil met mijn vorige veldwerk, in
Papoea in Indonesië, was 80 graden’, rekent de slaviste van het
International Institute for Asian Studies (IIAS) laconiek voor.
Het was best vol te houden, vindt ze, met hulp van veel lagen kleding,
van fleece tot rendiervel. ‘Het is er droog en windstil, dat helpt.
Maar je als het echt koud is, kun je niet langer dan een paar minuten
buiten zijn.’
Ook als informanten moesten de Joekagir, vooral oude dorpsvrouwtjes,
vaak opwarmen. ‘Ik weet niets meer van vroeger’, kreeg Odé aanvankelijk
vaak te horen. ‘De opnameapparatuur vinden ze vaak bedreigend, die zet
ik meteen op tafel zodat ze kunnen wennen, en dan begin je over koetjes
en kalfjes te praten, of over mijn eigen familie en leven. Soms moet er
ook wat wodka in, maar na een poosje komen de verhalen vaak opeens
spontaan. Dan druk ik gauw de “record”-knop in.’
Ze was als intonatiedeskundige speciaal op zoek naar een eerder
beschreven traditionele manier van vertellen waarbij spreken steeds
vloeiend overgaat in zingen.
‘Iedereen wist wat ik bedoelde, maar ik heb nog maar één vrouw
gesproken die dat nog kon’, zegt ze, en laat een foto zien Anna
Jegorovna, een nurks kijkende dame, die aanvankelijk niet met Odé wou
praten maar van geen ophouden wist toen ze eenmaal op dreef was; ook al
was de band allang vol. ‘Na ieder verhaal moest ze huilen omdat alle
mensen in haar verhalen al overleden waren’, herinnert de onderzoekster
zich.
‘Bij mijn vertrek, toen ik al dik ingepakt op de motorslee zat, met
alleen mijn ogen vrij, kwam ze naar met toe. Ze rukte de hele
constructie van mijn gezicht en zoende me vol op de mond. Dat vond ook
mijn vertaler, een Joekagirs-Russische uit het dorp, toch wel
bijzonder.’
Odés eerste bezoek aan Andrjoesjkino, van enkele weken, was vooral
bedoeld om na te gaan of er nog genoeg sprekers waren voor langer
durend veldwerk in 2006. ‘Het geld is daarvoor is al aangevraagd, in
april komt de uitslag.’ Naast het dorp, waar vooral vrouwen en kinderen
wonen, bezocht ze ook de mannen die in tenten op de toendra achter de
rendierkudden aanreizen, waar de traditionele cultuur beter gedijt.
Ze verhaalt over een offerceremonie in een bos, waarbij de geest van
een eerder gestorven man uitgeleide werd gedaan door het slachten van
een rendier met een steek recht in het hart. ‘Het beest gaf geen kik en
viel meteen dood neer. Voor de geest van de overleden man was er een
klein rendiersleetje aan het dier vastgebonden. Iedereen moest het dode
dier slaan met een stok, en als het dan stuiptrekt, komt het sleetje in
beweging, en kan de geest vertrekken. Ik moest ook, heel akelig. Ik
sloeg niet hard, maar gelukkig schokte het dode rendier enorm. Een goed
teken, zeker bij een vreemdeling als ik.’
Maar bij zulke Oprah- en National Geographic-achtige taferelen was er
ook een puur wetenschappelijk doel. Toendra-Joekagir, is één van de
tientallen oorspronkelijke talen van Siberië, die vaak door nog maar
enkele honderden - vooral bejaarde - sprekers gesproken worden. Het
vormt bovendien, samen met het Kolyma-Joekagir, de
Joekagir-taalfamilie, die voor zover bekend met geen enkele andere taal
verwant is.
‘Ik sloeg en het dode rendier schokte enorm’
Taalkundigen ruziën nog over de vraag of
er niet toch een link is met de Oeraalse taalfamilie, waartoe ook het
Fins en Hongaars behoren, maar voorlopig wordt Joekagir nog gerekend
tot de Paleosiberische talen. Dat zijn de talen die in Siberië
gesproken werden voordat de toendra’s en taiga’s overspoeld werden door
Oeraalse en aan het Turks verwante talen, die nu op hun beurt weer
bedreigd worden door het Russisch. ‘Als je zo’n taal als Joekagir niet
optekent, kun je dat soort dingen later nooit meer achterhalen.’
Zelf is de taalkundige specialiste in ‘prosodie’: klemtoon, ritme en
intonatie, aspecten die in de taalkunde lang onderbelicht zijn geweest,
en die dus zeker in het het Toendra-Joekagir slecht beschreven zijn.
‘Er is niet eens bekend of het wel een echte klemtoon heeft.’
Ook de rol van lange en korte klinkers is nog onduidelijk, net als de
invloed op intonatie van bepaalde ‘focus’-uitgangen die aangeven waarop
de nadruk in het vertelde ligt. Odé moet de taal nog grotendeels leren.
‘Het is een verschrikkelijk moeilijke taal, met een heel lastige
grammatica’, heeft ze nu al begrepen.
In tegenstelling tot het bijna uitgestorven Kolyma-Joekagir, lijkt er
voor het Toendra-Joekagir wel enige hoop te zijn, ondanks het kleine
aantal en de hoge leeftijd van de sprekers. In de school van
Andrjoesjkino krijgen kinderen van Joekagir-ouders les in de taal, op
initiatief van de directrice. ‘Veel mensen spreken de taal nog, maar
zijn er zelf erg van geschrokken dat de kinderen het niet meer leren’,
hoorde de onderzoekster, die zelf bij lessen op school genoeg wist om
stiekem voor te kunnen zeggen. ‘Kinderen verstaan het vaak nog wel,
maar spreken het slecht. Maar ze zijn wel enthousiast en trots dat ze
het leren. Kleutertjes droegen spontaan hele gedichten voor, en volgens
de leraren niet alleen omdat ik erbij was.
Het probleem is alleen dat de leermiddelen minimaal zijn: alles komt op
grote borden in de klas te staan, en verder wordt de les mondeling
gegeven. ‘Lesboeken, printers en kopieerapparaten; het is er allemaal
gewoon niet.’
Een deel van het budget van het onderzoeksproject van Odé en haar
Groningse collega Tjeerd de Graaf, ‘Voices of the Tundra and Taiga’, is
dan ook bedoeld voor het ondersteunen van het revitaliseringsprogramma,
nu dat misschien nog niet te laat is.
In de Sovjettijd werd het spreken van de eigen taal nog ontmoedigd of
zelfs verboden, weet Odé. Nu geldt nog: wie vooruit wil in
Andrjoesjkino, spreekt Russisch. Dus spreken ouders liever niet hun
moedertaal met hun kinderen, al zou een stijgend cultureel
zelfbewustzijn daar verandering in kunnen brengen. ‘Je kunt kinderen
natuurlijk heel goed tweetalig opvoeden. Het is gek, maar dat wordt nu
eigenlijk pas goed beseft.’