ACHTERGROND - MARE 20, 12 februari 2004
photo: John Stell, courtesy
http://www.cs.kun.nl/fnds/
TYPES2002/martin-lof.html
Leids eredoctoraat voor filosoof Per Martin-Löf
Bouwwerk van betekenis
Leids Eredoctor Per Martin-Löf
begon als vogelaar, maar werd beroemd door de wiskunde van een solide
basis te voorzien. Intussen wist hij ook nog aan de KGB te ontsnappen.
Bruno van Wayenburg
Per
Martin-Löf is een filosoof zoals je je een filosoof voorstelt: grote
grijze baard en in het bezit van bruin ribfluwelen jasje. Voeg daarbij
vriendelijk priemende ogen en een bedaarde, precieze manier van
spreken, en je hebt bij uitstek iemand aan wie in Leiden een
eredoctoraat wordt verleend voor verdiensten in de wijsbegeerte.
Dat laatste gebeurde dan ook, afgelopen maandag, ter
gelegenheid van de 429de dies natalis. Leids hoogleraar wijsbegeerte
prof.dr. Göran Sundholm fungeerde als Löfs erepromotor.
Toch heeft prof. dr. Martin-Löf (1942), in vakkringen geëerd en bewonderd om zijn ‘constructive type theory’,
ook zijn onverwachte kanten. Zo vaak komt het niet voor dat het werk
van een filosoof toepasbaar is in wiskunde, taalkunde en zelfs de
vliegtuigbouw. Ook zullen er ook weinig andere filosofen zijn aan wie
een nummer van een beroemd sovjet-zanger is gewijd.
Dat laatste is een lang verhaal, vertelt Martin-Löf in een
suite van hotel De Doelen. In 1964 kreeg hij als student statistiek de
kans om een jaar te studeren in Moskou. ‘Dat was toen de Russische
wiskunde echt op haar hoogtepunt stond.’ Dat gold ook voor de koude
oorlog, maar van hinderlijke volgende geheim agenten merkte de enige
westerling in de studentenflat weinig. ‘Politiek kwam ook vrijwel nooit
ter sprake. Het ging puur om wiskunde.’
‘Het was een beslissend jaar’, zegt de filosoof nu. Als
Zweedse scholier was hij al geïnteresseerd geraakt in statistiek als
vogelenthousiast. ‘We vingen en ringden vogels, maar ik vond het
interessant om ook andere metingen te doen: vleugellengtes, de lengte
van de staart.’ Al gauw besefte de vogelaar dat met de resulterende
cijferbrij weinig zinnigs te doen was zonder kennis van de statistiek.
In Moskou maakte hij een tweede sprong in het diepe:
hij begon zich bezig te houden net grondslagenwiskunde. ‘Mijn
begeleider, de beroemde wiskundige Kolmogorov, had me een probleem
opgegeven, maar dat had ik al snel opgelost.’ Intussen hadden
medestudenten de Zweed verteld dat Kolmogorov ook ooit twee belangrijke
artikelen had geschreven over de ‘grondslagen van de wiskunde.’ Daarmee
wordt de onderbouwing van de wiskunde bedoeld. Hoewel dat voor
buitenstaanders vaak pietepeuterig precies lijkt, vinden vaklui anders.
‘Je wilt eigenlijk een methode die heel nauwkeurig en
mechanisch alle stappen in een wiskundige redenering beschrijft’,
omschrijft Martin-Löf de heilige graal.
Een speurtocht dus naar een systeem waarin ieder wiskundig
idee vertaald wordt in eenvoudigere begrippen, tot je uitkomt op een
minimaal aantal elementaire ideeën, en een paar basisstellingen of
axioma’s. ‘De allereenvoudigste concepten zijn dan meestal wiskundige
verzamelingen en logica.’
Pogingen tot zo’n rigide onderbouwing begonnen al in de negentiende eeuw, maar het bleek allemaal niet zo eenvoudig.
Zo
schoot de Britse filosoof Bertrand Russell een gat in één van de eerste
systemen door de Duitser Gottlob Frege. Russell definieerde een
paradoxale ‘verzameling van alle verzamelingen die geen deel uitmaken
van zichzelf.’ Als die verzameling leeg is, hoort hij in die
verzameling. Maar in dat laatste geval hoort hij er juist weer niet in.
Deze paradox was een bom onder Frege’s systeem.
Rond diezelfde tijd, in het begin van de twintigste eeuw,
bespeurde de Nederlandse wiskundige Luitzen Brouwer nog meer problemen.
Brouwer vond dat je in de wiskunde eigenlijk geen gebruik mocht maken
van de aanname dat iedere uitspraak óf waar, óf onwaar is.
Wiskundigen doen dat standaard in zogenaamde ‘bewijzen uit het
ongerijmde.’ Daarbij begin je met de aanname dat de te bewijzen
stelling niet waar is. Vervolgens laat je zien dat die aanname tot een
logische tegenspraak leidt. Dus, is de conclusie, moet de stelling wel
waar zijn. Brouwer vond dat te gemakkelijk, en maakte school met dit
wiskundig zindelijke ‘intuïtionisme.’
Martin-Löf stortte zich op een combinatie: een formele
onderbouwing van Brouwers zogeheten ‘constructieve’ wiskunde. ‘Aan de
verzamelingenleer moest nog heel wat gebeuren’, herinnert hij zich. Na
een eerste publicatie van zijn ‘constructieve typetheorie’ overkwam hem
bovendien hetzelfde als Frege. Een collega vond een gat dat gerepareerd
moest worden. ‘Heel jammer’, vindt de logicus dat nog altijd.
Hij besefte dat je wel kon werken aan een logische machinerie,
maar dat je ook ideeën moet hebben over de betekenis en de functie van
de onderdelen, om meer bedrijfsongevallen te voorkomen. ‘Als je het
eerste vergelijkt met een machine, dan is het tweede een soort
handleiding van alle onderdelen, met beschrijvingen waar ze voor zijn,
en wat ze doen.’
Dus werkte de filosoof tegelijkertijd aan een bijpassende
‘betekenistheorie’, een bezigheid die hem in het vaarwater van pure
filosofen bracht. ‘Betekenis’ is immers een oud filosofisch probleem:
een woord of symbool, heeft een relatie met iets anders, het
‘betekende’. Maar hoe die relatie precies in elkaar steekt, daar vallen
nog wel wat haren over te kloven.
Martin-Löf’s handleiding bleek een ideaal vehikel
voor filosofische verkenningen van het begrip ‘betekenis.’ Er konden
zelfs praktische betekenisproblemen mee aangepakt kunnen worden, zoals
computervertaling.
‘Finse onderzoekers werken aan een vertalingssysteem op basis
van de theorie’, vertelt Martin-Löf, ‘er zijn zelfs besprekingen over
het vertalen van mechanische procedurebeschrijvingen voor
vliegtuigbouwers.’ Dat is saai maar secuur vertaalwerk, dat cruciaal is
voor de veiligheid van reparaties en onderhoud.
Computerwetenschappers weten Martin-Löfs werken ook te vinden,
en wiskundigen werken op basis daarvan aan software die automatisch
wiskundige bewijzen kan controleren.
‘Maar onder taal- en andere filosofen zou de theorie nog wel
wat bekender kunnen zijn’, vindt Martin-Löf, die zich aan het eind van
zijn loopbaan op dit zendingswerk heeft gestort. Vandaar dat deze
erkenning, uit het land van Brouwer nog wel, meer dan welkom is.
Martin-Löf: ‘Het systeem zelf is wel min of meer af, vermoed ik. Ik zal
wel geen radicale veranderingen meer verzinnen. Ik ben al ouder dan
zestig.’
Dat is dezelfde leeftijd die Kolmogorov had toen hij zijn
pupil op het pad zette waarvoor hij zelf geen tijd had gehad. Later
bleek ook een ander, toen ingeslagen pad onverwacht nog resultaten op
te leveren.
‘Destijds had hij me uitgenodigd op een reis naar de Kaukasus,
maar de toestemming van de autoriteiten kwam maar niet rond. Toen zijn
wel maar zonder papieren gegaan, overigens zonder problemen.’ Begin
jaren negentig ontdekte Martin-Löf dat hij toen waarschijnlijk ontsnapt
was aan de toch ook weer niet zó passieve sovjet-autoriteiten.
‘Er was toen een concert van de (in de Sovjet-unie, BvW)
wereldberoemde zanger Boelat Okoedzjava in Stockholm. Ik ging erheen om
oude herinneringen op te halen. Bij één van de nummers zei hij: “Dit
lied gaat over een Zweed.”’
De zanger vertelde hoe hij eens op een treinreis naar de
Kaukasus plotseling merkte dat de conducteur wel erg zenuwachtig was,
en de coupé akelig leeg. Na verloop van tijd kwamen er twee agenten de
coupé binnen. Ze waren op zoek naar een Zweed die zonder papieren
reisde.
Martin-Löf: ‘Na het concert ben ik naar de zanger toegegaan,
en heb gevraagd: was dat misschien in maart 1965? Dat bleek zo te zijn.
Buitengewoon toevallig, inderdaad.’