MARE DI LIBRI - MARE 27, 8 april 2004
Hendrik Antoon Lorentz: niet bang voor formules
Eenvoudig,
eindeloos geduldig, wijs, en ook nog eens briljant. Mislukt kun je
Nobelprijswinnaar prof.dr. Hendrik Antoon Lorentz (1853-1928) niet echt
noemen, afgaande op zijn prestaties en beschrijvingen van tijdgenoten.
Bij zijn begrafenis in 1928 kwamen hele mensenmenigten, inclusief leden
van het Koninklijk huis, op de been, en de telegraafdienst werd enkele
minuten gestaakt. Toch was natuurkunde ook voor een genie als Lorentz
soms tasten in het duister en worstelen, blijkt uit drie gebundelde
lezingen uit 1913.
Bruno van Wayenburg
Wetenschapspopularisatoren
wordt wel eens voorgehouden dat je met iedere wiskundige formule de
helft van je publiek kwijt raakt. Die regel gold vast nog niet in 1913,
toen de inmiddels al wereldberoemde natuurkundige prof.dr. Lorentz drie
lezingen hield voor algemeen publiek over het nog verse
‘relativiteitsbeginsel’, de basis van de relativiteitstheorie van
Albert Einstein uit 1905.
Achtentachtig wiskundige formules werden uitgestort over de
blijkbaar behoorlijk geïnformeerde burgerij van Haarlem, waar Lorentz
inmiddels verbonden was aan Teyler’s Stichting. Aan de Leidse
universiteit was hij alleen nog bijzonder hoogleraar, omdat
onderwijsverplichtingen en zijn status van beroemd natuurkundige hem
daar het experimenteren onmogelijk gemaakt hadden.
Het moet voor Lorentz een vreemde tussenperiode geweest zijn.
De op handen zijnde wereldoorlog van 1914 stond op het punt de
contacten met de Duitse wetenschap ernstig te verstoren, en ook
wetenschappelijk was er stilte voor de storm. Einsteins uitgebreidere
‘algemene’ relativiteitstheorie, die ook de zwaartekracht betrekt in
een radicale herschrijving van de basis van de natuurkunde, moest nog
verschijnen in 1916.
Uit de gebundelde versie van de lezingen (met nog
drieënveertig formules in de appendices) komt die voorlopigheid
duidelijk naar voren. Zo beschrijft Lorentz een op de algemene
relativiteitstheorie vooruitlopende berekening, die voorspelt dat de
baan van de planeet Mercurius langzaam zou moeten verschuiven. Zo’n
verschuiving was inderdaad gemeten, en die bedroeg 44 boogseconden per
eeuw. ‘De hier besproken wijzigigingstermen geven eene beweeging van
7,15 boogseconden. Feitelijk kan dus hier van eene bevestiging niet
gesproken worden’, concludeert Lorentz wat spijtig maar in fraai
Nederlands. Later zou de complete relativiteitstheorie de 44
boogseconden exact voorspellen, het eerste daverende succes voor de
theorie.
Hoewel Lorentz aan die theorie substantieel bijdroeg, tekent
het toch wel zijn spagaat tussen de klassieke natuurkunde van de
negentiende eeuw, en de revolutionaire theorieën van het begin van de
twintigste eeuw: de quantummechanica en relativiteitstheorie.
Ook aan die klassieke theorie had Lorentz zijn steentje meer
dan bijgedragen, door helderheid te brengen in de warboel van theorieën
over elektromagnetisme. Al doende voorspelde hij zo het bestaan van het
elektron, en zorgde hij voor een sluitende omschrijving van licht als
elektromagnetische golven.
Wát er dan precies golfde, was in die tijd een grote
wetenschappelijke kwestie, legt hij zijn publiek uit. Volgens Lorentz
en natuurkundigen van die tijd was het de ‘ether’, waarin zich de
rimpelingen voortplantten. Maar terwijl de wetenschap voortschreed werd
die ether steeds ongrijpbaarder.
Zo leek de ether onverwacht geen enkele invloed te hebben op
de voortplantingssnelheid van licht. Dat was gebleken uit een nu
klassiek experiment van de Amerikanen Michelson en Morley.
Het was Lorentz zelf die dit probleem verklaarde door voor te
stellen dat voorwerpen in de lengte krimpen naarmate ze sneller
bewegen. ‘Op het eerste gezicht lijkt deze hypothese zeer vreemd’,
houdt hij de Haarlemmers terecht voor. Maar het werkte in ieder geval
voorlopig.
Het was Einstein die deze transformatie liet volgen uit zijn
‘relativiteitsbeginsel.’ Dat ging er onder meer vanuit dat de
lichtsnelheid de hoogst toegestane snelheid was, die gelijk was voor
alle waarnemers, ongeacht hun eigen snelheid. Hoewel Lorentz het
allemaal braaf uitlegt, was vooral die maximumsnelheid een conceptuele
sprong waar hij niet helemaal aan wilde.
En ook aan de ether bleef Lorentz vasthouden, al was die dan
door Einstein overbodig gemaakt. Dat de natuurkundige daarmee niet
bepaald voorop loopt, lijkt hij zelf ook wel te beseffen.
‘Wat spreker zelf betreft, hij vindt wel eene zekere
bevrediging in de oude opvattingen, dat de aether althans nog eenige
substantialiteit bezit...’
In zekere zin was Lorentz daarmee zijn tijd ver vooruit. Bijna
een eeuw later werd er voor miljarden ether geveild aan
telefoniebedrijven, die vervolgens bijna failliet gingen. Dat was toen
wiskundige formules niet zo populair meer waren.
H.A. Lorentz (bewerkt door dr. W.H. Keesom): Het relativiteitsbeginsel, drie voordrachten gehouden in Teyler’s stichting. De Erven Loosjes 1913. 60 pgs. Alleen nog antiquair verkrijgbaar.