Wie: prof.dr. Aleksander Lubotsky, hoogleraar vergelijkende
Indo-europese taalwetenschap
Wedt dat: ‘Verre verwantschap tussen
hele taalfamilies, zoals het Indo-europees en Altaïsch (Turks, Mongools en
Japans) een serieus onderzoeksonderwerp wordt‘ Inzet: ‘Twee kaartjes voor
de opera.‘ Verliest als: ‘Er over tien jaar nog altijd geen bonafide
wetenschappelijk tijdschrift over verre verwantschap bestaat‘
‘We zijn
er inmiddels zo‘n tweehonderd jaar achter dat de meeste Europese talen van één
oertaal afstammen, het Indo-europees. We weten zelfs dat de sprekers daarvan
leefden bij de Zwarte Zee, en dat het nomaden waren.
Met andere
taalfamilies, zoals de Oeraalse talen, met onder anderen Fins, Estisch en
Hongaars en een reeks talen uit Rusland en Siberië, zijn wel al een heel eind op
weg. Het is zelfs al min of meer geaccepteerd dat Oeraals en Indo-Europees een
gezamenlijke voorganger hebben. Zo lijkt het Finse ‘nimi‘, ‘naam‘ wel heel erg
op de Nederlandse en andere Indo-europese versies.
Maar over nog grotere
taalfamilies, en nog verdere verwantschappen, zijn mijn collega‘s vrij
sceptisch. Er is in de jaren zestig de Russiche taalkundige Vladimir
Illitsj-Svitytsj geweest met zijn voorstel voor een super-taalfamilie,
‘Nostratisch‘. Daarbij zouden naast het Oeraals en het Indo-europees ook het
Altaïsch (met Turks, Mongools en Japans als leden), het Semitisch (met Hebreeuws
en Arabisch) horen, en bepaalde Indiase talen en het Georgisch van de kaukasus.
Een sterk voorbeeld is het woord voor ‘ik‘, dat in veel talen een vorm heeft
die op ‘min‘ lijkt. In het Nederlands heb je ‘mijn‘, in het Fins ‘minä‘, ‘ik‘,
en in ook in het Georgisch heb je een stam ‘min.‘
Maar onderzoek naar deze
zogeheten ‘verre verwantschap‘ staat niet in een goede reuk. Ten eerste is het
een gebied waar nogal wat amateurs zich aan wagen, vaak met allerlei wilde
theorieën. Ook ik krijg zo eens per maand een dik pak papier opgestuurd met
lijsten woordjes die bewijzen dat Baskisch verwant is met het Georgisch, of
zoiets. Als je maar twee woordenboeken naast elkaar legt, vind je altijd wel
iets wat op elkaar lijkt.
Maar ook voor bonafide wetenschappers is verre
verwantschap een lastig gebied. Het is onvermijdelijk dat je taalkundige
redeneringen iets slordiger worden als je je buiten je eigen specialisatie
begeeft. Andere specialisten kraken dat dan af, en nemen je vervolgens niet meer
serieus.
Ik denk dat dat verkeerd is. Er valt niet aan te ontkomen aan dit
onderwerp. Ook oertalen als Indo-europees zijn niet uit het niets ontstaan, dus
als wetenschapper móet je wel dieper graven. En ik merk ook dat collega‘s dat
ook wel gaan vinden.
Nou is er geen serieus wetenschappelijk tijdschrift dat
zich leent voor artikelen over dit onderwerp, met ‘peer review‘ en een redactie
van standing. Maar ik denk dat het niet lang gaat duren. Hoogstens tien jaar,
wed ik. Dat lijkt lang, maar dit is nou eenmaal een vakgebied met weinig mensen
en heel veel materiaal. Een boek uit de jaren zeventig geldt bij ons nog als
‘recent‘.
Bruno van Wayenburg
Wilt u deze weddenschap aangaan, of zelf een weddenschap voorstellen: weddenschap@mare.leidenuniv.nl