De gokkende geleerde Je zou het niet altijd meteen zeggen, maar veel wetenschappers zijn wel in voor een wedje. Om een wetenschappelijk punt te maken, om tegenstanders uit te dagen, om het genot van het gelijk krijgen of gewoon voor de lol. Neem bijvoorbeeld de beroemdste wetenschapper van allemaal, kosmoloog Stephen Hawking, die talloze weddenschappen heeft gesloten over zwarte gaten. Inzetten varieerden van een bankbiljet tot een abonnement op de Penthouse. (Hawking verloor die weddenschap overigens) Ook in Leiden wordt regelmatig wetenschappelijk gewed, beaamt microbioloog dr. Guido Bloemberg, die met ex-decaan en emeritus prof.dr. Kees Libbenga heeft gewed dat er binnen tien jaar een menselijke kloon geboren zal worden - mét bewijs, dus de recente Clonaid-stunt telt niet. ‘We hebben er een doos rode wijn tussen staan‘, aldus Bloemberg, ‘en Euroshopper zou wel een teleurstelling zijn.‘ Wetenschappers hebben gewed over het bestaan van elementaire deeltjes, of het heelal ooit weer instort, of computers zullen denken, of de aarde plat is of rond en of er nú mensen zijn die in 2150 nog leven (en gewonnen weddenschappen kunnen incasseren). Minstens twee laboratoria hebben speciale logboeken voor weddenschappen. De weddenschap is speels, vestigt de aandacht op een vraag en - als het goed gaat Ð op je vooruitziende blik als wetenschapper. Bovendien kun je er nog eens iets leuks aan overhouden. Of natuurlijk een beschadigde reputatie. En ja, wedden is frivool, irrationeel en soms kinderachtig. Mare heeft dan ook besloten deze gewoonte aan te moedigen en daagt Leidse onderzoekers uit om te wedden in een nieuwe rubriek: ‘De weddenschap.‘ Of u zich nu van de winstbeluste of de visionaire kant betuigt, Mare is uw tussenpersoon. Wie wat te wedden heeft of wie op een eerder aangeboden weddenschap in wil gaan, kan reageren op weddenschap@mare.leidenuniv.nl. Mare zal de weddenschap in haar kolommen lanceren, eventueel wedlustigen met elkaar in contact brengen, en - als het zover is - de uitslag wereldkundig maken. Zeker weten. |
Wie: prof.dr. Arie Verhagen, hoogleraar taalkunde
Wedt dat:
‘Het gebruik van Engels in het Nederlandse universitaire onderwijs zal
nauwelijks toenemen.‘
Inzet: ‘Een kratje Westmalle Tripel. Dat zal
dan wel nog niet zijn verdreven door Breezers‘
Verliest als: ‘Over
tien jaar het gebruik van Engels, gemeten in contact-uren van docenten, meer dan
tien procent is gestegen.‘
‘Er is de afgelopen jaren natuurlijk een toename
in het gebruik van Engels geweest, maar dat is vooral een autonome ontwikkeling
geweest, waar beleid nauwelijks invloed op heeft gehad. Er wordt nu in het
Engels gewerkt waar het zo uitkomt, maar Nederlands zal ook in de toekomst in de
praktijk het meest gebruikt worden.
‘De gedachte dat je met Engelse colleges
veel buitenlandse studenten lokt, gaat maar gedeeltelijk op. Kijk, Engeland ligt
naast de deur, dus als mensen helemaal uit China naar Europa komen, zullen ze
eerder daarheen gaan, tenzij er in Leiden iets heel specifieks en unieks wordt
geboden. En dan gaat het nog om de allerbovenste laag van vooral
onderzoeksmasters, waar nu al veel Engels wordt gesproken.
‘Je kunt ook de
vergelijking maken met Delft, een universiteit met specialistische expertise
waar mensen uit de hele wereld op afkomen. Het blijkt dat die mensen daarvoor
best Nederlands willen leren, en er is daar een uitgebreid stelsel van
Nederlandse cursussen, gericht op het technisch onderwijs.
‘In Delft blijkt
ook dat taal niet één geheel is. Die buitenlandse studenten kunnen zich vaak
heel goed redden in hun vakgebied, maar de groenteboer of in een schoenenzaak
komen ze in de problemen. Taal is enorm domeinspecifiek, veel meer dan leken -
en dat zijn de beleidsmakers vaak - beseffen.
Het is ook onzin om het te
hebben over "het Engels", alsof dat één begrip is. Die taal is een enorm
conglomeraat van domeinspecifieke talen. Als je "Engels kunt", wil dat nog niet
zeggen dat je een artikel kunt schrijven of college kunt geven over een bepaald
vak.
‘Dat moet je bewust leren, en dat gaat verder dan de vertalingen van
wat vaktermen opzoeken. Bij een vaktaal horen ook bepaalde opvattingen over hoe
je een redenering opzet en presenteert, en die verschillen vaak zelfs per
gebied.
‘Beginnende onderzoekers moeten daar expliciet in wegwijs worden
gemaakt. Uit onderzoek blijkt dat Nederlanders bijvoorbeeld lang niet zo goed
zijn in wetenschappelijk Engels als ze denken. Als beleidsmakers iets moeten
doen, is dat het ondersteunen van cursussen op dat gebied.
‘Ook aan het
doceren is onderzoek gedaan. Het blijkt dat Nederlanders wel in het Engels
kunnen doceren, maar dat heeft wel effect op de resultaten. Er is becijferd dat
de docent vijftien procent minder informatie overbrengt, en de studenten
begrijpen er ook nog eens vijftien procent minder van. Als een student iets niet
begrijpt, legt de docent het vaak niet ánders, maar gewoon nog een keer uit.
‘Zoiets merk je in het begrip van het vak, en het eindcijfer. Op den duur
komen studenten daar achter, en ze komen niet meer. Zo houdt de markt het Engels
tegen.
‘Maar ik krijg vooral gelijk omdat de overgrote meerderheid van de
studenten aan Nederlandse universiteiten Nederlands is, Nederlands spreekt en
onderwijsactiviteiten het liefst in het Nederlands doet. Dus kun je veel beter
aansturen op tweetaligheid dan op Engels als universiteitstaal.‘
Bruno van Wayenburg
Wilt u deze weddenschap aangaan, of zelf een weddenschap voorstellen: weddenschap@mare.leidenuniv.nl