Bruno van Wayenburg
Het lijkt zo eenvoudig: Engels is een simpele taal, Chinees hondsmoeilijk.
Fins met zijn beruchte vijftien naamvallen is superingewikkeld, Maleis
doodeenvoudig, ‘want het heeft geen grammatica.‘
Zo denkt de leek er
tenminste over. ‘Mis‘, zegt de taalkundige, ‘want Engels heeft wel weinig
vervoegingen, maar een verdomd lastige woordvolgorde.‘ Eigenlijk, is de algemene
opinie onder wetenschappers, zijn alle talen even complex.
‘Toch is de leek
te gemakkelijk overtuigd‘, schrijft Wouter Kusters in zijn proefschrift over
taalkundige complexiteit, waar hij deze donderdag op promoveert. ‘Je kunt het
wel degelijk hebben over complexere en minder complexe talen‘, vindt hij.
Hij roert daarmee een heikel onderwerp aan. ‘De meeste taalkundigen zijn
huiverig om over complexiteit te spreken‘, zegt Kusters. Als je zegt dat een
taal niet zo complex is, lijkt de implicatie te zijn dat de sprekers ook wel een
beetje simpel zullen zijn. ‘Van daar lijkt het nog maar een kleine stap naar
etnische zuiveringen‘, beschreef een taalkundige de redenering die de kwestie zo
gevoelig maakt.
Hoewel de gevoeligheid historisch wel te verklaren is, zag
Kusters er geen been in om zich in dit wespennest te steken. ‘Je kunt het wel
degelijk hebben over complex of niet complex, als je maar een goeie definitie
hebt‘, vindt hij. ‘Al moet je wel uitkijken dat je geen appels met peren
vergelijkt.‘ D talen van de wereld zitten nou eenmaal enorm verschillend in
elkaar en ‘wat voor een spreker van Nederlands eenvoudig is, kan voor een ander
heel moeilijk zijn.‘
‘Op school heb ik ooit geprobeerd Esperanto te leren.
Dat was veel makkelijker dan bijvoorbeeld Russisch, dat vol ingewikkelde
vervoegingen en uitzonderingen zit. Goedbeschouwd leer je zinloze regels uit het
hoofd‘, zegt de taalkundige. En daar zat meteen een aanknopingspunt: misschien
is de last die buitenstaanders met een taal hebben een goede maat voor
complexiteit.
In lijn met die gedachte wierp de promovendus zich op de
schrik van iedere gymnasiumganger: de vervoeging van werkwoorden. Hij dook
grammatica‘s en woordenboeken in, en leerde braaf de vervoegingen van
werkwoorden in vier taalgroepen: het Arabisch, het Zuid-Amerikaanse Quechua, het
Afrikaanse Swahili, en het Europese Scandinavisch (Oudnoors, en de
afstammelingen: IJslands, modern Noors en ook nog Faroers, dat op de
Faroereilanden wordt gesproken.)
‘Dat zijn allemaal talen die een expansie
hebben meegemaakt en die nu in verschillende varianten gesproken worden‘, legt
Kusters uit. Voor het scoren van de moeilijkheid van een taal bedacht hij een
soort complexiteits-puntensysteem.
‘Een taal is complexer als er veel
verschillende vormen van een werkwoord zijn‘, was daarin bijvoorbeeld een regel.
Zo heeft het Nederlandse werkwoord maar drie vormen in de tegenwoordige tijd,
tegen zes in het IJslands. Ook vond Kusters bijvoorbeeld een grammaticaregel
complexer als er voor één vorm verschillende uitgangen bestaan (vergelijk
Nederlands: keizer-in, zanger-es). ‘Mijn systeem bleek redelijk overeen tekomen
met wat buitenstaanders lastig vinden aan een taal‘, zegt hij.
En zowaar,
bij het turven bleek het IJslands ingewikkelder dan modern Noors. En het
klassiek Arabisch was ingewikkelder dan Marokkaans Arabisch. Voor Swahili en
Quechua waren vergelijkbare verschillen te vinden.
‘Eigenlijk zag je dat
talen in het centrale gebied van hun verspreiding complexer waren‘, vat Kusters
samen , ‘en varianten in de periferie minder.‘ Alleen voor het Scandinavisch was
het juist andersom: in het gebied van de oertaal, Noorwegen, is de taal minder
complex geworden, terwijl de talen IJslands en Faroers onverminderd ingewikkeld
zijn gebleven.
En dat klopte dan weer mooi met Kusters‘ hypothese dat talen
minder complex worden als ze veel in contact komen met andere talen. ‘Daar zie
je dat veel mensen de taal gaan gebruiken als tweede taal en de taal minder goed
leren. Hij wordt meer gebruikt voor pure informatie-overdacht.‘ Symbolische
vormen van taalgebruik, zoals in literatuur of religie, of ter bevestiging van
een identiteit, nemen juist in belang af.
Zo kwam Arabisch in de
randgebieden in contact met berbertalen, maar in de woestijn van Saoedi-Arabië
bleef iedereen een conservatieve variant van het Arabisch spreken. Terwijl in
Scandinavië juist de vastelandscandinaviërs de meeste taalcontacten hadden,
vanwege de handel met Duitse hanzesteden. ‘Dus werden de werkwoordsvormen minder
complex‘, kopt Kusters de conclusie nog eens in. Blijkbaar willen ook talen toch
vooral begrepen worden.
Wouter Kusters: Linguistic Complexity, the Influence of Social Change on Verbal Inflection, promotie donderdag 18 september.