WETENSCHAP - MARE 3, 18 september 2003

Ook talen willen begrepen worden

Zoals gymnasiumklanten al vermoedden, zijn sommige talen wel degelijk ingewikkelder dan andere, stelt taalkundige Wouter Kusters, in weerwil van taalkundigenwijsheid. ‘De leek is te makkelijk overtuigd.‘

Bruno van Wayenburg

Het lijkt zo eenvoudig: Engels is een simpele taal, Chinees hondsmoeilijk. Fins met zijn beruchte vijftien naamvallen is superingewikkeld, Maleis doodeenvoudig, ‘want het heeft geen grammatica.‘
Zo denkt de leek er tenminste over. ‘Mis‘, zegt de taalkundige, ‘want Engels heeft wel weinig vervoegingen, maar een verdomd lastige woordvolgorde.‘ Eigenlijk, is de algemene opinie onder wetenschappers, zijn alle talen even complex.
‘Toch is de leek te gemakkelijk overtuigd‘, schrijft Wouter Kusters in zijn proefschrift over taalkundige complexiteit, waar hij deze donderdag op promoveert. ‘Je kunt het wel degelijk hebben over complexere en minder complexe talen‘, vindt hij.
Hij roert daarmee een heikel onderwerp aan. ‘De meeste taalkundigen zijn huiverig om over complexiteit te spreken‘, zegt Kusters. Als je zegt dat een taal niet zo complex is, lijkt de implicatie te zijn dat de sprekers ook wel een beetje simpel zullen zijn. ‘Van daar lijkt het nog maar een kleine stap naar etnische zuiveringen‘, beschreef een taalkundige de redenering die de kwestie zo gevoelig maakt.
Hoewel de gevoeligheid historisch wel te verklaren is, zag Kusters er geen been in om zich in dit wespennest te steken. ‘Je kunt het wel degelijk hebben over complex of niet complex, als je maar een goeie definitie hebt‘, vindt hij. ‘Al moet je wel uitkijken dat je geen appels met peren vergelijkt.‘ D talen van de wereld zitten nou eenmaal enorm verschillend in elkaar en ‘wat voor een spreker van Nederlands eenvoudig is, kan voor een ander heel moeilijk zijn.‘
‘Op school heb ik ooit geprobeerd Esperanto te leren. Dat was veel makkelijker dan bijvoorbeeld Russisch, dat vol ingewikkelde vervoegingen en uitzonderingen zit. Goedbeschouwd leer je zinloze regels uit het hoofd‘, zegt de taalkundige. En daar zat meteen een aanknopingspunt: misschien is de last die buitenstaanders met een taal hebben een goede maat voor complexiteit.
In lijn met die gedachte wierp de promovendus zich op de schrik van iedere gymnasiumganger: de vervoeging van werkwoorden. Hij dook grammatica‘s en woordenboeken in, en leerde braaf de vervoegingen van werkwoorden in vier taalgroepen: het Arabisch, het Zuid-Amerikaanse Quechua, het Afrikaanse Swahili, en het Europese Scandinavisch (Oudnoors, en de afstammelingen: IJslands, modern Noors en ook nog Faroers, dat op de Faroereilanden wordt gesproken.)
‘Dat zijn allemaal talen die een expansie hebben meegemaakt en die nu in verschillende varianten gesproken worden‘, legt Kusters uit. Voor het scoren van de moeilijkheid van een taal bedacht hij een soort complexiteits-puntensysteem.
‘Een taal is complexer als er veel verschillende vormen van een werkwoord zijn‘, was daarin bijvoorbeeld een regel. Zo heeft het Nederlandse werkwoord maar drie vormen in de tegenwoordige tijd, tegen zes in het IJslands. Ook vond Kusters bijvoorbeeld een grammaticaregel complexer als er voor één vorm verschillende uitgangen bestaan (vergelijk Nederlands: keizer-in, zanger-es). ‘Mijn systeem bleek redelijk overeen tekomen met wat buitenstaanders lastig vinden aan een taal‘, zegt hij.
En zowaar, bij het turven bleek het IJslands ingewikkelder dan modern Noors. En het klassiek Arabisch was ingewikkelder dan Marokkaans Arabisch. Voor Swahili en Quechua waren vergelijkbare verschillen te vinden.
‘Eigenlijk zag je dat talen in het centrale gebied van hun verspreiding complexer waren‘, vat Kusters samen , ‘en varianten in de periferie minder.‘ Alleen voor het Scandinavisch was het juist andersom: in het gebied van de oertaal, Noorwegen, is de taal minder complex geworden, terwijl de talen IJslands en Faroers onverminderd ingewikkeld zijn gebleven.
En dat klopte dan weer mooi met Kusters‘ hypothese dat talen minder complex worden als ze veel in contact komen met andere talen. ‘Daar zie je dat veel mensen de taal gaan gebruiken als tweede taal en de taal minder goed leren. Hij wordt meer gebruikt voor pure informatie-overdacht.‘ Symbolische vormen van taalgebruik, zoals in literatuur of religie, of ter bevestiging van een identiteit, nemen juist in belang af.
Zo kwam Arabisch in de randgebieden in contact met berbertalen, maar in de woestijn van Saoedi-Arabië bleef iedereen een conservatieve variant van het Arabisch spreken. Terwijl in Scandinavië juist de vastelandscandinaviërs de meeste taalcontacten hadden, vanwege de handel met Duitse hanzesteden. ‘Dus werden de werkwoordsvormen minder complex‘, kopt Kusters de conclusie nog eens in. Blijkbaar willen ook talen toch vooral begrepen worden.

Wouter Kusters: Linguistic Complexity, the Influence of Social Change on Verbal Inflection, promotie donderdag 18 september.