WETENSCHAP - MARE 5, 2 oktober 2003

Binnenkort: meteoorstofklok

Twintig uur, in totaal, tuurde Marco Langbroek door de microscoop. Hij was op zoek naar minuscule metaalbolletjes in handvol aarde van 400 duizend jaar oud. ‘Uiteindelijk heb ik er vijf gevonden‘, zegt hij.
De bolletjes ontstaan als meteoren opbranden in de atmosfeer, wat duizenden keren per dag gebeurt. Ze dwarrelen vervolgens in een gestage stroom naar aarde, waar ze zich langzaam opstapelen.
Langbroeks idee was om het meteorenstof te gebruiken om aardlagen te dateren. Een extra dateringsmethode zou bij veel archeologische vondsten geen overbodige luxe zijn. ‘Maar eerst moesten we kijken of er überhaupt genoeg meteoorbolletjes te vinden waren.‘
Vijf stuks had hij, na veel zeven en selecteren met magneten, waarvan vier in de post naar een analyselaboratorium kwijtraakten. Maar de vijfde bleek inderdaad een meteoorsmeltsel.
En dus is er zicht op een meteoorstofklok. ‘We weten dat meteoren in de ruimte voortdurend gebombardeerd worden door kosmische straling‘, legt Langbroek uit. Daardoor ontstaan er atoomvarianten, isotopen, die met een precieze regelmaat weer vervallen tot gewonere atomen.
Zogauw de metaalbolletjes in de dampkring terechtkomen, houdt het stralingsbombardement op, en begint de klok dus af te tellen. Als je dus even de isotopengehaltes meet, weet je hoe lang dat geleden is.
Langbroek: ‘Nu kan dat nog niet, omdat je meer materiaal nodig hebt voor een isotopenmeting. Maar de detectietechniek gaat snel vooruit. Over een paar jaar kan het misschien wel.‘ (BvW)

Nieuw klimaat stuurde aapmens Afrika uit

Stukken afgeslagen vuursteen leidden promovendus Marco Langbroek tot een nieuwe theorie: het veranderende klimaat hielp de aapmensen Afrika uit. En onze voorouders waren geen jagers, maar aaseters.

Bruno van Wayenburg

Al vóór het uitkomen van de vrouwenfilm ‘Out of Africa‘ wisten archeologen het al zo goed als zeker: de eerste mensensoorten, zwermden vanuit Afrika uit over de wereld. ‘Die film gaf de theorie alleen een mooie, duidelijke naam‘, zegt Marco Langbroek, die een gelijknamig proefschrift schreef.
Want ondanks de consensus zijn er nog wel degelijk een boel open vragen over de verovering van de aarde door de mens.
Uit opgravingen is bekend dat zo rond 1,3 miljoen jaar geleden de eerste mensensoort, Homo erectus, opdook in delen van Azië en Europa, wat gepaard ging met een toenemende herseninhoud. Rond die tijd worden ook de eerste ‘vuistbijlen‘ gevonden: relatief geavanceerde snijwerktuigen van vuursteen of basalt.
‘Maar het is een raadsel waarom deze vuistbijlen voorbij een bepaalde grens níet voorkomen‘, zegt Langbroek. In grote delen van Azië en de vroege vindplaatsen in Zuid-Europa worden alleen eenvoudiger werktuigen gevonden, en pas honderdduizenden jaren later vuistbijlen.
Deze ‘Movius-lijn‘, naar de Amerikaan die hem in de jaren veertig opmerkte, is langzamerhand een prangende kwestie geworden.
Volgens Langbroek waren én het gebruik van vuistbijlen, én de expansie gevolgen van een achterliggende oorzaak: een veranderend klimaat. ‘Het is bekend dat het klimaat in Afrika vóór 3 miljoen jaar geleden tamelijk gelijkmatig was. Pas daarna kreeg je in de savannen een droog seizoen en een nat seizoen.‘
De veranderde omstandigheden dwongen de mensachtigen zich te evolueren tot een flexibeler, slimmer slag aapmensen, wat hun uiteindelijke expansie in de gematigder zones mogelijk maakte, denkt Langbroek.
In dat plaatje zijn de vuistbijlen een symptoom van het inspringen op de verandering. Volgens Langbroek, die in zijn proefschrift beschreven vuistbijlvondsten met elkaar vergelijkt, dienden ze vooral om snel vlees af te snijden van kadavers, bijvoorbeeld runderen die door leeuwen gedood zijn.
Hoezo kadavers? Omdat archeologen al lang afgestapt zijn van het oude beeld waarin de oermens zijn kostje bij elkaar joeg. Het is misschien niet zo chique, maar onze vroegste voorouders waren aaseters.
‘Vuistbijlen worden vooral gevonden in gebieden langs rivieren, en dat zijn in savannen de plekken bos voorkomt‘, viel Langbroek op. Bomen onttrekken kadavers aan de blik van gieren en hyena‘s, waardoor de eerste mensachtigen eigenlijk alleen daar een kans maakten op een homp vlees. Tenminste, als ze goed materiaal bij zich hadden.
Een vuistbijl, hoewel moeilijk om te maken, leent zich daar prima voor, blijkt uit hedendaags praktijkonderzoek. Het waren hooggespecialiseerde instrumenten, denkt Langbroek, die helemaal niet nodig waren in andere omgevingen waar de slimmere mens later terechtkwam. Vandaar de Moviuslijn.
‘De eenvoudiger instrumenten wijzen juist op een veelzijdiger aanpak, waarin planning en sociaal gedrag een grotere rol speelden‘, denkt de archeoloog.
Bovendien zijn kadavers alleen voedzaam genoeg in een bepaalde tijd van het jaar, zodat het vuistbijlgebruik ook nog wijst op seizoensgebonden variatie bij het vergaren van voedsel.
Nog een puntje voor flexibiliteitstheorie, die Langbroek in zijn proefschrift onderbouwt met een duchtige inspectie van al gedane vondsten. ‘Het is nog niet bewijzen, en het is ook heel lastig om in de archeologie iets hard te bewijzen‘, zegt hij, ‘maar niet onmogelijk‘.

Marco Langbroek: Out of Africa, a study of the earliest occupation of the Old World‘ promotie 9 oktober