Scythisch ros voor Germaans bier
Ooit waren de Osseten een trots en krijgshaftig ruitervolk, over de hele wereld bekend als de Scythen. Een klein volkje op de roerige Kaukasus, is al wat van hen rest, maar in hun hoogtijdagen bezorgden de Ossetische ruiters ons hun lievelingswoord, 'ros'. In ruil namen ze het Germaanse woord 'ale', 'bier', over. Als een taaldetective onderzocht promovendus Johnny Cheung deze ruil.
'Je moest behoorlijk op je hoede zijn', vertelt taalkundige
Johnny Cheung over zijn verblijf in noord-Ossetië, vlakbij Tsjetsjenië,
Dagestan, en het nog maar net weer rustige Georgië. 'Er waren net
allerlei kidnappings en aanslagen geweest, en dat maakt je gemoed er
niet rustiger op.' In de hoofdstad Vladikavkaz van de kleine Russische
republiek Ossetië hoorde promovendus Cheung een professor uit over zijn
studieobject, de kleine Ossetische taal.
Voor historisch taalkundigen als Cheung is het vrij uitzonderlijk om
zich bloot te stellen aan risico's die verder alleen roekeloze
journalisten en avonturiers nemen. Cheung bleef dan ook maar een maand
in Ossetië. Gewone Osseten waren stomverbaasd dat een buitenlander zich
interesseerde voor hun taal, merkte Cheung, ook al dichten ze zichzelf
graag een roemrijk verleden toe. De voorvaderen van de Osseten, de
beroemde Scythen, waren immers een beroemd ruitervolk in de klassieke
wereld. Later waren de Osseten bekend onder de naam 'As', een
paardrijdend nomadenvolk dat opdook van het huidige Hongarije tot in
China.
'Hun geschiedenis zie je ook terug in hun taal', zegt de promovendus
die op 14 september promoveert op het Ossetisch, 'ze hebben echt de
meest idiote vormen uit allerlei talen geleend. Uit het Slavisch, uit
het Finoegrisch, met als leden het Fins en Hongaars, en zelfs uit het
Germaans, voorloper van onder meer het Nederlands en het Engels.'
Vermoedelijk kwamen de Osseten in de eerste eeuwen van de jaartelling
in contact met de Gothen, een Germanenvolk dat een eind het oosten
opgeschoven was. Het Nederlandse 'ros' stamt rechtstreeks af van het
Ossetische 'wyrs' of 'urs', 'hengst of mannelijk dier', waarin de 'w'
op zijn engels uitgesproken wordt. Het ligt voor de hand dat de
Ossetische reputatie als ruitervolk voor deze ontlening de oorzaak was,
vindt Cheung.
De andere kant op lenen was een stuk gebruikelijker. Zo is het
Ossetische 'eluton', verwant met het Engelse 'ale' (allebei 'bier').
'De Germanen hadden de Osseten meer te bieden', verklaart Cheung, 'Net
zoals wij tegenwoordig in Nederland veel woorden uit het Engels
overnemen, terwijl het andersom maar weinig gebeurt.'
Van de geschiedenis van de Germanen en de Osseten is maar heel weinig
op schrift gesteld. Daarom blijft het achterhalen van de ware aard van
hun contacten soms nattevingerwerk. Maar de taalkundige aanwijzingen
die Cheung onderzocht, zijn soms met bijna wiskundige precisie te
onderbouwen.
Neem nu dat Nederlandse woord 'ros'. Cheung: 'Je weet in ieder geval
dat het niet rechtstreeks uit het Indo-europees in het Germaans
terechtgekomen kan zijn.' Indo-europees, de oertaal waarvan ook
Germaans afstamt, onderging klankveranderingen waardoor 'ros' zeker
iets anders geworden zou zijn. Eén oorsprong valt dus af.
Als een taalkundige Sherlock Holmes wordt de Indo-europeanist gedwongen
tot de volgende hypothese: het Germaans heeft het woord geleend. 'Dan
kom je uiteindelijk op het Ossetisch', zegt Cheung. 'Daarin heeft het
woord "wyrs" of "urs" een onberispelijke etymologie.' Van afkomst is
het Ossetisch een Iraanse taal, verwant aan het Perzisch. De Iraanse
talen vormen samen met het Sanskrit het Indo-iraans.
De Indo-iraanse oertaal, zelf weer afkomstig van het Indo-europees,
kende vermoedelijk 'ursa'. Dit werd volgens bekende historische
klankveranderingen, of klankwetten, tot het Ossetische 'wyr' of 'ur',
waarbij de 'w' zich als een klinker gedraagt. Dat woord leenden de
Germanen. Deze klinker verandert volgens een bekende klankwet vóór een
'r' in de Germaanse 'o' met als resultaat 'ors'. Na de ontlening voegde
één tak van het Germaans nog een 'h' toe: 'hors', bekend van het
Engelse 'horse'. In voorlopers van het Nederlands en het Duits
verzorgde een bekend recept de omkering van 'ors' naar 'ros' of 'Ross'.
'Je moet de ontlening dan ook nog ook aannemelijk kunnen maken',
waarschuwt Cheung. 'Je kunt je bijvoorbeeld ook een ontlening
voorstellen aan het woord 'wsn' in het Khwarezmische, een taal die nauw
verwant is aan het Ossetisch. Maar het volk dat die taal sprak, zat
veel oostelijker, en heeft nooit contact gehad met de Germanen.' Die
mogelijkheid valt dus af. Zaak gesloten.
Aan het geval 'wyrs'-'ros' besteedde Cheung een paar dagen. Sommige
woorden lost hij in een paar uur op. 'Je bladert wat in woordenboeken,
je zoekt naar sporen, en probeert het exact kloppend te maken met de
bekende klankwetten.' Het lukt niet altijd om zo een woord thuis te
brengen, maar voor een groot aantal Ossetische woorden is het Cheung in
zijn proefschrift wel gelukt. Meestal waren er al vermoedens over de
afkomst, maar niet altijd was de onderbouwing even solide.
Vroeger hebben amateurs veel nattevingerwerk verricht, vertelt Cheung,
zoals de zestiende-eeuwse hoogleraar die alle talen van de wereld van
het Nederlands af deed stammen. En nog steeds krijgen de Leidse
Indo-europeanisten regelmatig goedbedoelde post. 'Zo wilde een
briefschrijver het Nederlandse 'wesp' van 'gweps' in de Baluchi-taal
laten afstammen.' Het klinkt aardig, maar blijkt grote onzin. Beide
woorden komen van een Indo-europese voorganger. 'Je kunt niet afgaan op
toevallige gelijkenissen', waarschuwt Cheung, 'en een direct contact
tussen het Nederlands en het Iraans-Pakistaanse Baluchistan is er
vrijwel zeker nooit geweest.'
Maar het is altijd nog beter dan de meneer die beweert dat de Trojaanse
oorlog zich eigenlijk in Zeeland afspeelde. 'Zierikzee' komt dan van
het Griekse 'Circe', en 'De Peel' van 'Peleus'. Cheung moet erom
glimlachen. Niemand staat boven de klankwet.
Bruno van Wayenburg