ACHTERGROND - MARE 28, 17 april 2003


Ridderorde voor vertrekkend astronoom Habing

Er was al eens een asteroïde naar hem vernoemd, maar astronoom Harm Habing was desalniettemin zeer verheugd toen hij bij zijn afscheid verheven werd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.

Bruno van Wayenburg

Eigenlijk had de student Harm Habing helemaal niets met sterrenkunde. ‘Dat je met een kijker op zoek ging naar de sterren, dat sprak me nooit zo aan‘, herinnert zich de emeritus hoogleraar astronomie, die als Gronings student dan ook eerst chemie ging studeren. ‘Maar ik was nogal onhandig, na twee weken had ik de garantiesom voor het gebroken glaswerk er al doorheen.‘ Via een omweg in de natuurkunde kwam de jonge Habing toch nog uit bij de oudste wetenschap ter wereld, waar hij uiteindelijk toch wel op zijn plaats bleek.
Afgelopen vrijdag werd emeritus prof.dr. Habing verheven tot Ridder in de Orde van de Nederlandse leeuw wegens zijn verdiensten voor de wetenschap en maatschappij. Het lintje werd hem opgespeld bij zijn officiële afscheid als hoogleraar aan de Leidse Sterrewacht, waar bij sinds 1970 gewerkt heeft. Het kwam overigens bij zijn titel van ‘Chevalier‘ van het Franse Legion d‘Honneur en het omdopen een asteroïde nummer 5037 tot ‘Habing‘ door de Internationale Astronomenunie.
Habing, een beminnelijke heer met aristocratische tongval, vindt dat soort eerbewijzen ‘toch wel mooi‘, zo bekent hij op zijn werkkamer in het Oortgebouw. ‘Je hebt je toch uitgesloofd voor een goed doel. Het is mooi als het anderen ook opgevallen is.‘
De astronoom sloofde zich uit als onderzoeker en docent, als de eerste wetenschappelijk directeur van de Sterrewacht, en later als mede-hoofdredacteur van het astronomieblad Astronomy and Astrophysics.
Een groot deel van alle bloed, zweet en tranen die Habing aan zijn vak schonk ging zitten in de IRAS-satelliet, de eerste telescoop voor infrarood licht buiten de dampkring, die in 1984 gelanceerd werd. In 1981 werd Habing onverwacht ‘principal investigator‘ van het internationale project, een soort wetenschappelijke spin in het web die technici, organisatoren en andere wetenschappers op één lijn moest houden.
‘Een van de spannendste tijden van mijn leven‘, zegt de astronoom. ‘Een echte jongensboek-ervaring.‘ Niet alleen gaf de IRAS buitengewoon veel technische problemen, maar ook de wetenschappers hadden hun kuren. ‘Er was veel primadonna-gedrag. Astronomen, vooral de belangrijke, zijn erg veeleisend, en enorm eigenwijs‘, merkte Habing.
Eindeloos werd er gebakkeleid over calibratieprocedures om de apparatuur af te stellen, over technische tests en over wie er wat mocht publiceren. ‘Vooral de Amerikanen waren achterdochtig. Het was een continue worsteling. Ik heb er wel nachten wakker van gelegen.‘
Gelukkig deed de satelliet het zonder een enkele hapering toen hij eenmaal in een baan rond de aarde vloog. ‘Als het misgaat ben je natuurlijk de kop van jut‘, besefte Habing. ‘Maar het ding gaf zo veel schitterende resultaten, dat zelfs de publicatiekwesties wat naar de achtergrond gedrongen werden.‘
IRAS bracht een kwart miljoen nieuwe Ð infrarode - lichtbronnen aan de hemel in kaart, en ontdekte rond de ster Wega een stofschijf vergelijkbaar met die waaruit de planeten rond de zon zijn ontstaan. Later bleek dat de opmaat tot de ontdekking van ruim honderd planeten buiten ons zonnestelsel.
‘Er was iedere dag wat nieuws‘, herinnert Habing zich de IRAS-tijd. ‘En weet je wat zo gek is aan dingen ontdekken: ook al heb je er eindeloos over nagedacht, en ook al vermoed je wat je zou kunnen vinden, als het komt is het toch nog een verrassing. Dat is een van de mooie dingen van wetenschappelijk onderzoek.‘
Een van de vondsten werd het onderwerp van Habings latere onderzoek: symptotische rode reuzen, een klasse op hun einde lopende sterren, die vooral in het infrarood goed te zien zijn, en die pas met IRAS goed te bestuderen waren. Binnenkort verschijnt een overzichtswerk onder Habings redactie. ‘Het zijn de sterren die aan het eind van hun leven nou eens niet ontploffen‘, zegt Habing bijna waarderend, ‘Er blijft een kleine kern en een soort nevel over. Je kent ze wel van de mooie kleurenplaatjes op astronomie-posters. Een veel poëtischer einde, eigenlijk.‘