Bruno van Wayenburg
Alleen de besten van lijf en leden overleven, zegt Darwin al anderhalve eeuw.
En dat lijf en leden worden beschreven door het DNA, is ook algemeen bekend.
Maar hoe de genen bepalen wie er uiteindelijk overleeft in de natuur, dat is een
lastige vraag. De stap van moleculaire genetica naar evolutie maken biologen pas
de laatste jaren, geholpen door de steeds krachtiger moleculair biologische
technieken.
Promovenda Patrícia Beldade en collega‘s van de sectie
evolutiebiologie van het Instituut voor Evolutionaire en Ecologische
Wetenschappen deden met Amerikaanse vakgenoten een belangrijke bijdrage met
onderzoek naar de kleurige oogvormige vlekken op de vleugels van de vlinder
Bicyclus anynana. De resultaten verschijnen vandaag, donderdag 17
januari, in het vakblad Nature.
De onderzoekers hebben sterke aanwijzingen dat juist ‘grijsgedraaide evergreens‘
van de genetica - de genen die in bijna dezelfde vorm overal in het dierenrijk
voorkomen - voor de nodige variatie zorgen.
Langere nekken
Want evolutie door natuurlijke selectie drijft op
variatie. Om meedogenloos de beste exemplaren te selecteren voor voortplanting,
moet de natuur wel verschillen zien tussen de individuen van een soort. Zonder
genetische variatie was nooit een hoefdier ontstaan met een iets langere nek om
bij de hogere blaadjes te kunnen, en zonder steeds langere nekken geen giraffe.
De natuur wil een palet om uit te kiezen.
Maar de manier waarop veel
genetische mutaties optreden lijkt de vorming van een evenwichtig palet bepaald
niet in de hand te werken. Vaak pakt de verandering van één enkele letter in de
genetische code desastreus uit: het eiwit dat in de DNA-code beschreven staat,
doet het ineens niet meer, of muteert in iets schadelijks. Of de mutatie maakt
geen enkel verschil. Een mooie, rijk gesorteerde reeks van varianten lijkt een
stuk moeilijker te realiseren met mutaties in het DNA dat eiwitten beschrijft.
Dat geldt al helemaal voor het gen Distal-less, dat de Leidse
biologen onderzochten. Vijf jaar geleden had de groep al opzien gebaard met
ontdekking dat dit bekende gen een cruciale rol speelt bij de vorming van de
oogvlekken op vlindervleugels. Toen al stond Distal-less bekend als een grote
speler in de ontwikkelingsgenetica. Het is ontdekt in het fruitvliegje, als een
gen dat een rol speelt bij het vormen van uitstulpingen die poten, voelsprieten
en vleugels vormen. Varianten van Distal-less bleken overal in het dierenrijk
weer op te duiken. Ook de mens en andere zoogdieren hebben er een versie van in
huis.
Zoals dat hoort bij zulke belangrijke, alomtegenwoordige genen, staat
de vorm van het bijbehorende belangrijke eiwit grotendeels vast. Die is zo
uitgebalanceerd, dat kleine veranderingen meedogenloos worden afgestraft. Eén
enkele mutatie van de code heeft al gauw een niet werkend eiwit tot gevolg. De
variaties van het Distal-less-eiwit door het dierenrijk is dan ook minimaal,
ontdekte Beldade. De overeenkomst met een andere vlindersoort was bijvoorbeeld
99 procent.
Clichégen
Daarom was het eigenlijk vreemd dat het gen zo‘n grote
rol zou spelen bij het vormen van oogvlekken, op de onderkant van de
vlindervleugel. Dat is de kant die zichtbaar is als de vlinder stilzit. De
gekleurde vlekken dienen om de aandacht van vogels naar de randen van de
vlindervleugel toe te leiden. Als er dan gehapt wordt, blijft de schade hopelijk
beperkt.
Wat de meest geschikte soort vlek is, hangt af van het seizoen en
de omgeving. De opeenvolgende vlindergeneraties kunnen de grootte en plaats van
de vlekken snel aanpassen als dat nodig is. Kortom, de vlekken zijn juist
gevoelig voor verandering door selectie, helemaal niet star en onveranderlijk.
‘Oogvlekken zijn ideaal om de link tussen ontwikkeling en evolutie te
leggen, omdat er heel veel bekend is over hun functie in de natuur, maar ook
over de celbiologie die eraan ten grondslag ligt‘, zegt een trotse Beldade, die
met het artikel in Nature haar eerste publicatie heeft en hard werkt aan
haar proefschrift. ‘Later volgt nog een Nature-artikel‘, zegt ze.
Door de plooibaarheid van de oogvlekken kostte het haar geen enkele moeite
om - door kweken binnen tien generaties - de vlekgrootte met 30 procent te
vergroten of te verkleinen. Een verbazingwekkende flexibiliteit voor een
clichématig gen als Distal-less.
Toch wist Beldade aan te tonen dat de
variatie in de gekweekte vlinders rechtstreeks was te danken aan verschillende
varianten van het gen. Een andere mogelijkheid zou zijn dat de variatie schuilde
in andere genen, zogenaamde regulatorgenen, die beïnvloeden hoe, waar en in
welke mate Distal-less zijn werk mag doen. Het gen zelf zou dan onveranderd
blijven, en het evolutiepotentieel elders te vinden.
Naambordje
In haar vlindersoorten met grote of juist kleine
vlekken onderzocht Beldade het gen Distal-less van een handvol vlinders met
moleculair biologische technieken. Ze vond bijna dertig plaatsen waar de
genetische code variatie vertoonde. Ze koos daarvan één positie uit. De vlinders
met de grote vlekken hadden op die plaats in de code de genetische letter C, en
vlinders met kleine vlekken de letter T.
Dat wil niet meteen zeggen dat deze
verschillen in de code de vlekgrootte direct hebben beïnvloed. De C‘s en T‘s
dienen eerder als een soort naambordje voor verschillende varianten van
Distal-less, afkomstig uit de verschillende lijnen. Vervolgens kruiste Beldade
een mannetje van de grootgevlekte foklijn met een kleingevlekt vrouwtje. De
hybride mannetjes die daaruit voortkwamen, hadden zeker twee verschillende
varianten van het gen Distal-less geërfd: eentje met een C, van de grootgevlekte
vader, en eentje met een T, geërfd van de moeder met kleine vlekken.
Deze
hybride mannetjes werden op hun beurt weer gekruist met grootgevlekte vrouwtjes,
en gaven 134 nakomelingen, die volgens de wetten van de genetica óf twee C‘s van
hun ouders geërfd hadden, óf een C en een T. De eersten hadden dus twee
Distal-less-genen afkomstig van grootgevlekte voorouders, de laatsten één gen
van een grootgevlekte voorzaat en één gen van een kleingevlekte.
In het
eerste geval hadden nakomelingen significant grotere vlekken dan in het tweede,
tenminste onder vrouwtjes. Beldade concludeerde hieruit dat het gen Distal-less
zelf een deel van het verschil in vlekgrootte veroorzaakt.
Sceptisch
Een vergelijkbare uitkomst kreeg ze door de hybride
mannetjes te kruisen met kleingevlekte vrouwtjes: in dit geval waren het de
mannetjes onder de 185 nakomelingen die een significant verschil in vlekgrootte
lieten zien, afhankelijk van hun variant van het gen. ‘De experimenten zijn
behoorlijk ingewikkeld‘, geeft ze toe, ‘maar de uitkomst is wel opwindend: een
megagen als Distal-less blijkt ook nog genetische variatie te herbergen. En dat
kun je laten zien door een combinatie van evolutionair biologische en moleculair
biologische technieken.‘
Waarschijnlijk zijn het de niet-coderende gedeelten
van het gen waar de variatie zit. Dat zijn de stukken DNA die niet de bouw van
het Distal-less-eiwit beschrijven, maar wel een regulerende functie hebben. Ze
schakelen het gen wat meer aan of uit, op andere plekken, of veranderen zelfs de
functie.
Blijkbaar verzorgen de verschillende regulerende stukken van het
gen de nodige variatie, terwijl het eiwit-coderende stuk rigoureus is
vastgelegd. Dat is bij nader inzien ook niet zo vreemd. Omdat het in het
dierenrijk zoveel functies heeft, moeten er wel gedeelten zijn die deze functies
kunnen regelen.
Beldade: ‘Een collega, David Stern van Princeton, zei een
paar jaar geleden: alle variatie zit in regulerende gedeelten van goed bekende
genen die een rol spelen in de ontwikkeling. Mensen waren daar toen heel
sceptisch over, net als toen wij met Distal-less begonnen. Het lijkt er steeds
meer op dat het toch zo zit.‘