NIEUWS - MARE 27, 11 april 2002
De Stasi, de Oost-Duitse geheime dienst, bespioneerde de
farmacoloog en latere rector prof.dr. Douwe Breimer. Dat blijkt uit moeizaam
bij elkaar geplakte archiefsnippers die bij toeval aan de vernietiging
ontsnapten. Het resultaat: een onvolledig overzicht van Operatie ‘Kollberg’.
Bruno van Wayenburg
Het begon met een brief uit de voormalige DDR, aan rector magnificus prof.dr.
Douwe Breimer. Of hij wel wist dat hij in 1987 bespioneerd was door de Stasi,
de geheime dienst van de communistische heilstaat? Het doel: de geheime
wetenschappelijke kennis afkijken van het Farmacologisch Laboratorium in het
Sylviusgebouw, de voorloper van het Leiden Amsterdam Centre for Drug Research,
waarvan Breimer destijds de directeur was. En als het even kon moest de
vooraanstaande farmacoloog, codenaam ‘Kollberg’, gepolst worden als agent.
‘Daar keek ik wel van op’, zegt Breimer. ‘Ik vroeg me sterk af hoe serieus ik
dit moest nemen.’
Afzender van de brief was de ‘Geschichtswerkstatt Jena’, een historisch
instituut, opgericht om de praktijken van DDR-dictatuur, en de in 1989
opgeheven Stasi, ofwel Staatssicherheitsdienst, in kaart te brengen. Een
oerdegelijk instituut, verzekerden de deskundige hoogleraren die Breimer
consulteerde.
De opgave waarvoor het instituut zich gesteld ziet, is een lastige. Niet alleen
omdat de Stasi op zijn hoogtepunt een immens complex was, dat met hulp van 85
duizend agenten en honderdduizenden informanten vijf miljoen burgers (een derde
van de bevolking) in de gaten hield.
Maar ook omdat de buitenland-archieven van de geheime politie al in 1989
grotendeels zijn vernietigd, waardoor vermoedelijk voormalige politici,
spionnen en informanten aan vervolging ontsnapten. Toch lukte het ook de Stasi
niet om álles te vernietigen. Wat nog rest zijn, letterlijk, snippers.
Operatie-Kollberg
In het stadje Zirndorf bijvoorbeeld, vlak bij Neurenberg, werden honderden
zakken met verscheurde en versnipperde Stasi-documenten gevonden. Met moeizaam
gepuzzel wisten historici de, vaak niet-complete, dossiers te construeren. Eén
daarvan is het dossier Kollberg, zeer vermoedelijke echte naam Douwe Breimer.
Vandaag, donderdag 11 april, publiceert het tijdschrift van de
Geschichtswerkstatt een artikel over de zaak, gebaseerd op Stasi-snippers uit
1986 en 1987.
Voor de Oost-Duitse wetenschapper dr. Wolfgang Römer, codenaam ‘Wolfgang Feig’,
moet de operatie-Kollberg toen al begonnen zijn. Römer was bioloog aan het
Zentralinstitut für Mikrobiologie und Experimentelle Therapie (ZIMET) in het
Oost-Duitse Jena. Daarnaast was hij informant van de Stasi. Via hem kregen zijn
superieuren Breimer in het vizier, als mogelijke ‘Zielperson’, of doelwit. Dat
het om Breimer gaat, is waarschijnlijk, omdat de Kollberg in de documenten aan
een Nederlandse universiteit onderzoek doet aan precies dezelfde stoffen als
Breimer toen.
Römer, was het idee, moest contacten leggen met Breimer, zijn wetenschappelijke
resultaten en methoden afkijken, en -indien mogelijk- de hoogleraar overhalen
tot samenwerking met de Stasi. Meteen al had Römer geluk. Op het internationale
farmacokinetische congres in Pistány, in het toenmalige Tsjechoslowakije,
nodigde Breimer hem uit voor een verblijf van dertig dagen als gast in het
Leidse laboratorium.
Uitnodiging
Of het Römer was die hij heeft uitgenodigd, weet Breimer niet meer. ‘Je spreekt
op zo’n congres met wel honderd mensen. Ik kan me wel herinneren dat ik een
afspraak heb gemaakt voor een bezoek, en dat zal hij dan wel geweest zijn.
‘De Oost-Duitse farmacologie stond op een laag peil. De mogelijkheden voor
wetenschappers waren heel beperkt’, legt Breimer uit, ‘Het was meer uit
collegialiteit dan noodzaak dat je mensen uit het Oostblok uitnodigde en naar
congressen daar ging. Het was geen pretje om daarheen te reizen.’
Volgens het dossier is de spion in 1987 naar Leiden getogen voor een verblijf
van vijf weken, met een nauw omschreven opdracht: rapporteren over het
geneesmiddelenonderzoek in het Leidse instituut, het persoonlijk leren kennen
van Kollberg en het vinden van ‘aangrijppunten voor een succesvolle bewerking
van de kandidaat.’ Römer moest een goede indruk maken op Breimer om het contact
uit te bouwen, en zo veel mogelijk over hem te weten zien te komen:
persoonlijk, politiek en professioneel.
Operatie-Kollberg blijkt voorwaar geen gemakkelijke opgave. Op 10 februari 1987
werd Römer uitgezonden naar het ‘Operationsgebiet.’ Aanvankelijk verliep alles
uitstekend, liet de Stasi-informant zelf weten aan de thuisbasis. Hij
rapporteerde dat hij een uitmuntend overzicht in de huidige stand van de
wetenschap kreeg, zond technische details, en meldde dat hij ook bij andere
instituten naar binnen mocht.
Lukraak
Alleen, moest hij toegeven, hij kwam niets te weten over ‘Kollbergs’ politieke
houding. ‘[Kollberg] verbindt alle politieke maatregelen met de vooruitgang van
de wetenschap’, lijkt hij bijna te klagen. Wel is Breimer volgens Römer onder
de indruk van diens wetenschappelijke prestaties, en ‘hocherfreut’ dat er
gezamenlijke wetenschappelijke publicaties aan zitten te komen.
Breimer lijkt dat allemaal wel erg sterk. Met Römer is nooit gepubliceerd, zegt
hij. ‘Sterker, ik kan me de hele persoon totaal niet herinneren.’ Het enige
spoor dat hij op verzoek van de Geschichtswerkstatt heeft kunnen vinden, is een
afspraak in zijn agenda, opgediept in zijn eigen archieven. ‘Op 20 februari
1987 heb ik van 5 tot 6 een gesprek gehad met iemand die Römer heette. Maar ook
van dat gesprek kan ik me niets herinneren.’
Ook de toenmalige collega’s van Breimer weten niets meer van iemand die vijf
weken meegedaan zou hebben met het onderzoek, zelfs niet de promovendi die
werkten aan het onderwerp waar Römer interesse in had. ‘Die zouden het toch
hebben moeten weten.’
‘Eerlijk gezegd betwijfel ik sterk dat hij hier echt langer dan een dag heeft
rondgelopen’, concludeert Breimer. De wetenschappelijke inhoud van Römers
verslag, die naar Berlijn gestuurd werd, is vernietigd, en kan dus ook zijn
spionnenwerk niet staven. Toen de Geschichtswerkstatt contact met hem opnam,
ontkende Römer ooit voor de Stasi gewerkt te hebben, hoewel de
verjaringstermijn voor dit soort spionage al twee jaar is verstreken.
Breimer vindt het een merkwaardig verhaal. ‘Ik moet zeggen dat ik er meer niet
van kan vinden. Ik heb meegewerkt omdat ik het belangrijk vind om op te
helderen hoe de Stasi te werk ging.’ Zijn conclusie is dat de methoden van de
gevreesde veiligheidsdienst enigszins lukraak overkomen.
Opscheppen
Er was bijvoorbeeld geen enkele reden om aan te nemen dat de farmacoloog het
communisme een warm hart toedroeg, zegt hij. ‘Kijk, als ik nou in mijn
studententijd een extreem-linkse periode had gekend, dan kon ik met het nog
voorstellen. Maar ook dat is niet aan de orde.’
En ook wat betreft hun doel maakt de Stasi een wat onnozele indruk. ‘Het is ook
een wat naïeve gedachte dat je hier meer informatie zou krijgen dan wat je uit
wetenschappelijke publicaties zou hebben kunnen halen’, zegt Breimer.
‘Misschien hadden ze het idee dat er veel dingen waren die niet werden
gepubliceerd. Dat ze op een afstand gehouden werden.’ Heinz Voigt, redacteur
van het tijdschrift van de Geschichtswerkstatt, bevestigt dit. ‘Oost-Duitsland
haalde zijn technische achterstanden niet in door onderzoek, maar door
spionage’, legt hij uit. ‘De aanname dat mensen niet alles publiceerden maar
dingen achter de hand hielden, ging daarmee hand in hand.’
Maar zelfs dan, denkt Breimer, moet een wetenschapper als Römer beter hebben
geweten. ‘We kennen de motieven van de man natuurlijk niet. Misschien heeft het
aan zijn opdrachtgevers mooier voorgesteld dan het was. Je weet ook niet wat
voor druk er in dat systeem op mensen stond. Of misschien zag hij zijn kans om
een reisje naar het Westen te maken.’
Ook Voigt houdt het goed mogelijk dat Römer heeft zitten opscheppen. ‘Al was er
bij de Stasi een streng systeem van controle op de agenten.’ Mogelijk heeft
Römer dit weten te ontduiken, of zijn informatie via tussenpersonen
binnengehaald. ‘Maar hij is wel degelijk in Leiden geweest. We hebben zijn
foto’s van het universiteitsterrein.’
Ongeschikte informant
De Stasi-documenten vermelden verder nog dat Breimer bij nader inzien
ongeschikt lijkt als informant, en dat er in plaats daarvan iemand van de
lagere regionen van het instituut geworven zou kunnen worden. ‘Ook dat lijkt
ons achteraf erg onwaarschijnlijk’, concludeert Breimer. ‘In ieder geval kan
niemand zich herinneren te zijn benaderd.’
Daarna zwijgen de papiersnippers. Rector Breimer, inmiddels nieuwsgierig
geworden, wil inmiddels met hulp van de Geschichtswerkstatt zijn Stasi-dossier
in Berlijn wel eens inzien. ‘Dat moet er dus ook zijn. Maar dat is zuiver uit
nieuwsgierigheid’, zegt hij. Verder is het afwachten wat er nog opduikt.
‘Er is goede kans dat hierover nieuwe documenten worden gevonden’, zegt Voigt.
Aan het bij elkaar plakken van de papieren, vaak met de hand verscheurd, wordt
op volle kracht gewerkt, vertelt hij. ‘Maar er ligt nog werk voor 365 jaar.’