HOOFDARTIKEL - MARE 34, 13 juni 2002

Promovenda onderzocht muzikale cultuur Chakassië

Zingen als een buitenboordmotor

Liesbet Nyssen raakte tijdens een verblijf in Rusland gefascineerd door de vocale kunsten van keelzangers uit Zuid-Siberië. De afgelopen vijf jaar reisde ze op en neer om voor haar promotieonderzoek hun muzikale cultuur vast te leggen. Ook leerde ze zelf de citer bespelen. ‘Je zit in Siberië verdomde afgelegen.‘

Bruno van Wayenburg

Op het podium zit een Siberiër, en uit zijn keel stijgt het geluid op van een buitenboordmotor. Tenminste, zo klinkt het misschien voor een buitenstaander, want de ingewijde weet wat hij erin moet horen: de ijl fluitende boventonen van de keelzang uit het zuiden van Siberië, de Chai, een verfijnde kunst die jaren training vergt.
Een trommelslaande vrouw in schitterende rode jurk, en een citerspeler met woeste zwarte manen maken de muziek wel een stuk toegankelijker, maar in een disco zal het wel nooit te horen zijn.
Gelukkig bestaat het publiek in het kleine theater van het Amsterdamse Tropenmuseum van deze avond uit ingevoerden. Zo‘n dertig belangstellenden, vooral cultureel verantwoord ogende veertigers, zijn afgekomen op ‘Sabdzjilar‘, het volksmuziekensemble uit Chakassië, Zuid-Siberië.
‘Maar thuis trekken ze volle zalen‘, zegt Liesbet Nyssen, die Sabdzjilar hielp naar Nederland heeft te komen, ‘daar gelden ze als de meest avontuurlijke vertolkers van de Chakassische muziek.‘ Nyssen, musicologe en antropologe, promoveert in Leiden op de wereld van de Chakassische volksmuziek. Chakassië is een deelrepubliek van de Russische Federatie en ligt een paar honderd kilometer boven Mongolië, in het midden van Azië.
Nyssen trok er de afgelopen jaren vijf keer heen, om veldwerk te doen onder volksmuzikanten, waaronder het ensemble Sabdzjilar. Dit jaar kregen die een aanbieding om op een groot festival in de Verenigde Staten te spelen. De onderzoekster ging mee als begeleider, ook met de kleine Nederlandse tournee die de muzikanten eraan vastplakten.

Schitterend
Oorspronkelijk, vertelt de musicologe, was ze eigenlijk idolaat van de spectaculairdere (en veel bekendere) boventoonzang uit het zuidelijker gelegen Toeva, maar in 1995 hoorde ze een concert van de Chakassiër Sergei Tsjarkov. ‘Ik was echt totaal verkocht. Zo mooi vond ik het ‘, zegt ze, ‘Ik dacht ook: het is heel belangrijk wat hij tegen me zingt, hij richt zich tot mij met de wijsheid van zijn volk. Al begrijp ik er geen woord van.‘
Maar vooral de langwerpige negensnarige citer, in het Chakassisch de tsjatchan, bekoorde de van oorsprong wijkverpleegkundige, ‘In de meeste Siberische muziek speelt de citer vooral begeleiding, maar hier is de boventoonzang eigenlijk op één toon, en speelt de citer de melodieën‘, zegt Nyssen. Bovendien heeft de tsjatchan een mogelijkheid om de snaren naar beneden te drukken, wat een blues-achtig verhogen van de toon geeft. ‘Dat vond ik ook schitterend, heel levendig‘, bekent Nyssen.
Ze wist wat haar te doen stond, en kocht een citer van Koetsjenov. ‘Hij heeft me uitgelegd hoe het moest, en ik kreeg een cassettebandje met melodieën om uit te zoeken. En een uitnodiging om op een symposium te komen spelen in de hoofdstad, Abakan.‘ Nyssen oefende duchtig, en reisde voor het eerst naar het gebied van bergen en steppen in Centraal-Azië, om daar een optreden te geven.

‘Ze namen aan dat ik ook door een geest bevangen was‘
De tachtigduizend Chakassiërs die daar wonen, tussen ruim een half miljoen Russen, kunnen bogen op een roemrucht verleden met veel strijd en paarden. Maar ze leven inmiddels in diepe armoede, al is de eigen cultuur wel opgeleefd na het eind van de culturele onderdrukking die de Sovjettijd met zich meebracht.
Na twee trips naar het oosten besloot Nyssen dat ze de Chakassische muziekcultuur als wetenschapper in kaart wilde brengen. Ze schreef een onderzoeksvoorstel bij Leidse Centrum voor Niet-westerse Studies (CNWS), dat wonder boven wonder ook nog aangenomen werd.

Wake
In Abakan, de Chakassische hoofdstad, hing Nyssen rond bij repetities en bezocht optredens, die vooral in cultuurhuizen gegeven worden, en een enkele keer bij traditionele gelegenheden als feestdagen. Ze nam optredens op, voerde gesprekken met muzikanten en dronk eindeloos kopjes thee (de muzikanten drinken nauwelijks alcohol, volgens Nyssen zeer uitzonderlijk). Pas later waagde ze zich aan echte interviews. ‘Als mensen vroegen waarom ik dat allemaal wilde weten, zei ik dat ik een boek ging schrijven. De meeste muzikanten vonden dat heel belangrijk, en wilden me best te woord staan. Ze zagen me daarnaast vooral als muzikant. Ze namen aan dat ik ook door een geest bevangen was.‘ In Chakassië is het muzikantschap namelijk een gave, die je wel of niet van je geesten uit de bergen kan krijgen.
De muzikant heeft aan de oproep van de geesten om te gaan spelen te gehoorzamen. Dat geldt zeker voor de oude vorm van Chakassische gezangen. ‘Vroeger‘, vertelt Nyssen, ‘werden er hele nachten verhalen voorgedragen, bijvoorbeeld bij de wake voor een dode. Dat waren heldenepossen over strijders, veldslagen en paarden. Dat hielp de ziel van de overledene om in de andere wereld te komen.‘
Het probleem is nu dat bijna geen van de muzikanten die gezangen meer kan uitvoeren. In de Sovjettijd werd de traditie ontmoedigd als een provinciale barbarij, ook omdat het leek op het sjamanisme, de oorspronkelijke religie van veel Siberische volkeren, die de communisten met wortel en tak bestreden.

Strenge regels
‘Er is nu nog één jongere Chakas die de kunst van het epos beheerst‘, zegt Nyssen, ‘Slava Koetsjenov, het keelzingende lid van Sabdzjilar, kreeg van de geesten in een droom opdracht om zanger te worden. In hem ligt de hoop op voortzetting van de traditie. Hij speelt nu wel, maar nog niet bij nachtwakes. Hij heeft het twee keer geprobeerd, maar hij werd beide keren ziek. Dat heeft hij opgevat als een teken dat hij daarvoor nog te jong was.‘
Ook anderszins dient er met de oude verhalen niet lichtvaardig omgesprongen te worden. ‘Als je éénmaal aan een verhaal begint, moet je het ook afmaken, anders wordt de held kwaad‘, zegt Nyssen. Dat is best lastig als je opeens de geest krijgt, zoals Koetsjenov ‘s nachts in zijn eenkamerappartement met vrouw en kind nog wel eens overkwam voor hij de geesten meester werd. ‘Heel onhandig‘, beaamt Nyssen. De geestenwereld die met de muziek verbonden is, is net zo goed onderwerp van haar onderzoek als de muziek zelf.
Voor de modernere liederen gelden er overigens niet zulke strenge regels. Vooral een band als Sabdzjilar doet veel aan experimenteren, uitbreiden en bewerken van de liederen. Thuis in Chakassië, vertelt Nyssen, bestaan er ook schlager-achtige versies van de muziek, met synthesizer-geluidseffecten en foute panfluitriedels, opgepikt uit de supercommerciële westerse muziek die per cassette in Centraal-Azië doordringt. Minder populair bij Nyssen, ‘maar niet per se slecht‘, moet ze toegeven. Voor het voortbestaan van de traditie is het immers goed dat er nieuwe invloeden worden opgenomen. ‘Na een concert van Sting praten ze daar maanden na. Maar ja, in Siberië zit je ook zo verdomde afgelegen.‘