NRC Handelsblad 20-07-2002
Samen op weg
VERSTRENGELDE FOTONEN OVERLEVEN OMZETTING IN ELEKTRONENGOLF
Fotonen kunnen met elkaar verstrengeld raken. Die toestand blijkt erg
stabiel, zo laten Leidse natuurkundigen zien.
Op een zware, trillingsvrije tafel staan lasers, spiegeltjes, lenzen,
detectoren en kleine gouden plaatjes. Dr. Martin van Exter, natuurkundige aan
de Universiteit Leiden, noemt de experimentele opstelling ``behoorlijk
eenvoudig''. Met deze opstelling heeft Van Exter, samen met zijn collega's
Erwin Altewischer en prof.dr. Han Woerdman, aangetoond hoe sterk twee
lichtdeeltjes (fotonen) met elkaar verstrengeld kunnen zijn. Zelfs als ze
tijdelijk worden omgezet in een elektronengolf blijven ze, nadat ze weer zijn
teruggekeerd in hun fotontoestand, nog steeds verstrengeld (Nature, 18 juli).
Het verschijnsel dat de Leidse natuurkundigen bestudeerden staat bekend als
quantumverstrengeling, een van de vreemdste verschijnselen uit de
quantumwereld. Het houdt in dat deeltjes hun individuele karakter verliezen. De
toestand van het ene deeltje bepaalt het gedrag van een ander deeltje, ook al
bevindt het zich op grote afstand (zie kader).
Quantumverstrengeling is inmiddels uitgegroeid tot de - veelal nog
theoretische - basis van quantuminformatica, een vakgebied dat fundamenteel
snellere quantumcomputers belooft, van niet-afluisterbare communicatie via
quantumcryptografie, en van teleportatie, het transporteren van de
eigenschappen van atomen of andere deeltjes. Om deze naar sciencefiction
riekende toepassingen gerealiseerd te krijgen is één ding essentieel: de
verstrengeling van twee fotonen moet gehandhaafd blijven. ``Maar die toestand
leek nogal fragiel'', zegt Van Exter. Met hun onderzoek hebben ze aangetoond
dat de verstrengeling sterker is dan natuurkundigen dachten.
Van Exter, Altewischer en Woerdman voerden hun onderzoek uit in een
verduisterde kamer in het Leidse Huygenslaboratorium. Ze lieten volgens een
standaardrecept blauw laserlicht vallen op een kristal van bèta-bariumboraat,
dat af en toe één foton omzet in twee verstrengelde infrarode fotonen. De zo
ontstane bundels met verstrengelde fotonen lieten ze op twee gouden plaatjes
van een vierkante millimeter vallen, waarin een rooster was aangebracht van
gaatjes met een diameter van 0,2 micrometer (een micrometer is een miljoenste
meter). Vier jaar geleden werd aangetoond dat licht door zulke plaatjes heen
kan schijnen, ook al zijn de gaatjes kleiner dan de golflengte van het licht.
Wat er gebeurt is het volgende: in een metaal als goud bewegen de elektronen
zich betrekkelijk los van hun atomen, en vormen samen een homogene `zee'.
Rimpelingen aan het oppervlak van die zee, waarin miljarden elektronen kunnen
meerimpelen, laten zich beschrijven als deeltjes, de oppervlakteplasmonen. De
fotonen worden bij inval op het plaatje omgezet in zulke oppervlakteplasmonen,
die zich door de gaatjes wurmen. Aan de andere kant van het plaatje zetten de
plasmonen hun reis weer voort als fotonen.
klotsende elektronen
Deze tijdelijke vermomming, zo maten de onderzoekers, bleek nauwelijks
invloed te hebben op de gemeten verstrengeling aan het eindpunt van de bundels,
waar polarisatiemeters en detectoren bijhielden hoeveel verstrengelde fotonen
er arriveerden. Blijkbaar kunnen oppervlakteplasmonen ook verstrengeling
dragen, ook al bestaan ze uit miljarden klotsende elektronen. Een onverwachte
robuustheid van de zo fragiel gewaande toestand. ``We hadden van tevoren dan
ook geen idee of het zou werken'', zegt Van Exter.
De koppeling tussen licht en het vastestofverschijnsel opent nieuwe
mogelijkheden voor de quantuminformatica. De informatie in quantumverstrengelde
deeltjes laat zich het makkelijkst vervoeren in de vorm van licht, maar de
manipulatie ervan verloopt vermoedelijk soepeler in structuren in vaste
stoffen, zoals quantum dots.
Misschien, oppert Van Exter, is de overstap te maken via oppervlakteplasmonen. ``We hebben een brug voor verstrengeling gevonden tussen licht en materie'', zegt hij, ``al moeten we nog zien hoe bruikbaar die is.''
siamese tweeling op afstand
In het Leidse experiment worden de verstrengelde fotonenparen zo gemaakt dat de
trillingsrichtingen van het licht, ofwel de polarisaties, bij elkaar opgeteld
neutraal zijn. De polarisatie van één van de deeltjes kan ofwel een
horizontale, ofwel een verticale polarisatie opleveren. De meting bepaalt op
dat moment dat het andere foton de tegenovergestelde polarisatie heeft.
Op zichzelf lijkt dat niet zo verwonderlijk. Het openen van de hand met de witte
pion - om aan het begin van een schaakpartij te bepalen wie met wit speelt -
betekent ook niet dat de andere hand dan pas `op dàt moment' de zwarte bevat.
Maar bij quantumverstrengeling is er meer aan de hand. De informatie over de
losse deeltjes is voor de meting nog onbepaald. De pionnen in de schakershanden
daarentegen weten zelf al lang of ze wit of zwart zijn.
Het verschil blijkt als besloten wordt tot een andere polarisatiemeting, in de
diagonale richting. De resultaten zijn identiek met die van de eerste meting:
het foton heeft ofwel de gevraagde polarisatie, of juist niet, en door de
meting ligt daarna ineens met zekerheid vast dat het andere foton de
tegenovergestelde polarisatie heeft. Dit laatste valt niet te rijmen met
fotonen die los van elkaar al `weten' wat hun polarisatie is.
Quantumverstrengeling dwingt de fotonen dus tot het onderhouden van een
geheimzinnig instantaan contact.
Doordat een meting aan een foton het foton vernietigt, is quantumverstrengeling
alleen statistisch aan te tonen, door correlaties te meten tussen polarisaties
van grote aantallen deeltjes. In het Leidse experiment gebeurt dat door
gegevens van de polarisatiedetectoren aan het eind van beide lichtbundels te
combineren.
Foto-onderschrift: Het goudplaatje in de Leidse opstelling waarin
verstrengelde fotonen tijdelijk overgaan in oppervlakteplasmonen en tegen de
verwachting in weer als verstrengelde fotonen tevoorschijn komen.
FOTO JØRGEN KRIELEN
(c) Bruno van Wayenburg