ZOUTMEREN OP KILOMETERS DIEPTE HERBERGEN VREEMDE EXTREMOFIELEN
Meer in de zee
In extreem zoute bassins op de bodem van de Middellandse Zee moeten nog
levensvormen te vinden zijn. Het Italiaanse onderzoeksschip Urania vist naar
dergelijke nog onbekende extremofielen.
De diepzee stinkt naar rotte eieren. De walm stijgt op uit een flesje met
het grauwgele watermonster, afkomstig van een diepte van 3300 meter in de
Middellandse Zee. ``Het stinkt naar leven', zegt Elisa Malinverno, geologe aan
de universiteit van Milaan. Waarschijnlijk dragen zwavelwaterstof-producerende
micro-organismen bij aan de stank, legt ze uit in het kleine boordlaboratorium
van het Italiaanse onderzoeksschip Urania. Het monster is een deel van de oogst
van een expeditie naar de diepste bassins van de Middellandse Zee, een week
eerder.
In dit soort monsters hopen Malinverno en collega's nieuwe levensvormen te
ontdekken, toegerust op de omstandigheden die heersen in extreem zoute bassins
op de bodem van de Middellandse Zee. Deze onderzeese pekelmeren hebben een
zoutgehalte tussen twintig en dertig procent. Ze ontstonden toen de
Middellandse Zee zes miljoen jaar geleden verdampte en later weer vol liep. Sedimenten
sloten de zoutlagen af, maar niet overal, waardoor plaatselijk zoutmeren in de
diepzee ontstonden. Door het hoge zoutgehalte lost daar weinig zuurstof op in het
water. De dieptes van meer dan drieduizend meter nemen alle licht weg, en
micro-organismen hebben te kampen met een druk van 300 tot 400 maal de normale
luchtdruk. De zware zoute waterlaag mengt nauwelijks met de laag erboven: de
grenslaag is hoogstens een paar decimeter dik.
Reden genoeg om het voorkomen van nog onbekende extremofielen te
verwachten: levensvormen die toegerust zijn op extreme omstandigheden, of die
er niet buiten kunnen. ``Waar je ook gaat zoeken, overal vind je
micro-organismen', verzekert dr. Laura Giuliani, coördinator van Biodeep
(Biotechnologies from the Deep) een internationaal Europees onderzoeksproject
met als doel om in deze bassins naar leven te zoeken, en mogelijke toepassingen
daarvan. Giuliani, is onderzoekster bij een zee-onderzoeksinstituut in het
Messina, de Siciliaanse thuishaven van de Urania.
Tijdens de expeditie daalde de diepzeesonde Modus aan een kabel af naar de
diepte, vertelt Giuliani. Nu prijkt Modus, gekoppeld aan het
diepzee-meetstation Geostar, achter haar op het achterdek van de Urania. Modus
ging tot de grenslaag tussen gewoon zeewater en pekel. Verder kon het aluminium
gevaarte niet komen, vanwege het gevaar dat het hoge zoutgehalte het apparaat
aan zou vreten. Vanuit de sonde werden speciale monstervaten van geanodiseerd
aluminium neergelaten tot diep in het zoutbassin om monsters op te halen. Ook
de grenslaag is bemonsterd.
De expeditie verliep verrassend voorspoedig, meldt Giuliani, en daarom
uitputtend voor de onderzoekers. Met ladingen tegelijk kwamen de monsters naar
boven. ``Om de paar uur moesten we aan dek op om de monsters te behandelen',
zegt Giuliani. De eerste resultaten van het Biodeep-onderzoek verwacht ze pas
over een jaar. Maar dat een aantal monsters nu al langzaam troebeler worden ,
geeft haar hoop. Dat is een aanwijzing dat er vormen van leven in zitten.
Een deel van de oogst is naar de Groningse microbioloog dr. Henk Bolhuis
gestuurd, die met collega's het erfelijk materiaal van de micro-organismen moet
gaan analyseren. ``We hebben ze net binnen', zegt Bolhuis, aan de telefoon in
Groningen. Voor een deel zijn het al behandelde monsters, gefiltreerd, en
chemisch behandeld, zodat de cellen openknappen en hun DNA prijsgeven. ``Het
zijn buisjes doorzichtige vloeistof, maar het is heel bijzonder om zoiets in
handen te hebben', zegt Bolhuis, ``tenslotte zijn ze afkomstig van een plek
waar geen mens ooit geweest is.'
Aan de hand van de gevonden mutaties in stukjes DNA van de bacterieën en
archeae (een andere tak van micro-organismen) wil Bolhuis bepalen wat voor
gemeenschappen er in de diepte leven. Vooral de grenslaag is interessant. Omdat
het zoute water een hogere dichtheid heeft dan het water erboven, blijft veel
zinkend organisch materiaal steken rond de grenslaag, als een voedingsbron voor
leven.
De Groningers gaan ook proberen bacteriën uit onbehandelde monsters in
kweek te brengen. De reden voor al die moeite, vertelt Bolhuis, is dat de
bassins tienduizenden jaren onaangeroerd zijn, en volkomen geïsoleerd.
Het is waarschijnlijk dat zulke bassins hun eigen ecosystemen hebben waarin
organismen unieke overlevingsstrategieën hebben ontwikkeld. In andere extreme
omgevingen zijn er bijvoorbeeld halofielen ontdekt, soorten die alleen gedijen
in een zoute omgeving. Ook zijn er barofielen, die niet zonder hoge druk
kunnen, en soorten die hun stofwisseling op zwavel baseren in plaats van op
zuurstof, zoals vermoedelijk in het stinkende potje in het Urania-lab. Extremofielen
hebben al stoffen opgeleverd die door hun bestandheid tegen extreme condities
gebruikt worden in de afvalwaterverwerking, in textielbewerking, in wasmiddelen
en in de farmaceutische industrie. Maar Bolhuis is niet echt uit op
biotechnologische toepassingen. ``Er is een redelijke kans dat we
wetenschappelijk verrassende organismen tegen komen', zegt hij, ``Die
combinatie van extreme omstandigheden die je in deze bassins vindt, tref je
nergens anders.'
Geostar: zo lang mogelijk onder water
Het Italiaanse onderzoeksschip Urania, gewend om kilometers diepe zeeën te
bevaren, ligt voor anker in de straat van Messina, de ondiepe zeestraat tussen
de Italiaanse laarspunt en Sicilië. Op het achterdek prijkt Geostar, acroniem
voor Geophysical and Oceanographic Staton for Abyssal Research. Het is het
eerste Europese meetstation dat langere tijd metingen kan doen op grote
diepten, tot 4000 meter.
Het gevaarte heeft vijftien miljoen euro gekost, grotendeels betaald door
de Europese Commissie, en heeft afgelopen jaar zijn eerste succesvolle missie
voltooid: 206 dagen helemaal zelfstandig op 2000 meter diepte in de zee ten
noorden van Sicilië. Wanneer en waar de volgende expeditie zal zijn, is nog
onderwerp van onderhandelingen met de Europese Commissie, net als het aanleggen
van een netwerk van onderzeese meetstations voor diepzee-geologen en -biologen.
Een uitgelezen moment dus voor een demonstratie voor de pers. Op het
achterdek van de Urania komt langzaam de manshoge lier in beweging. Geostar is
opgehangen onder Modus, de manoeuvreerbare docker, nodig om Geostar op de bodem
af te zetten en op te halen, maar ook bruikbaar als losse diepzeesonde.
Terwijl de Modus-Geostar-combinatie langzaam de zee in zakt, zijn in het
boordlab van de Urania onderwaterbeelden van Modus' videocamera's te zien. Het
schip verdwijnt gestaag in de hoogte, tot het gevaarte met een onhoorbare plof
op de bodem terechtkomt. Vissen zwemmen er kalmpjes overheen. In het echt, op
grotere diepten dan 22 meter, zou Modus hier Geostar loslaten. Nu gaan beiden
weer naar boven.
Terug op het achterdek mag Geostar bewonderd worden: een stevig aluminium
frame, voorzien van een met een flinke batterij druk- en corrosiebestendige
meetinstrumenten. Er zijn thermometers, drukmeters, een magnetometer voor
magnetische velden, een seismometer voor trillingen van de aardkorst, chemische
sensoren en een doppler-sonar die met ultrageluid de stromingen boven het
station meet. Een forse accu voedt de meetinstrumenten en de computer die alle
gegevens opslaat.
Communicatie met Geostar is lastig: radiogolven komen onder water niet ver,
dus is er een ingenieus driedubbel communicatiesysteem. Voor het doorgeven van
commando's en summiere statusgegevens gebruikt Geostar geluidsgolven. Die gaan
naar het moederschip of een speciale boei in de buurt, die de signalen per
satelliet door kan geven aan de kuststations.
Voor het doorgeven van samenvattingen van de meetgegevens is er een systeem
van boodschapper-capsules. Dat zijn staven met geheugenchips aan boord die
boven komen drijven. Ze kunnen op zee opgepikt kunnen worden, of ze seinen hun
gegevens per satelliet door naar de wal. Gedetailleerde meetgegevens worden pas
opgehaald als Modus weer afdaalt en wordt aangesloten. Dan stromen alle
meetgegevens door de glasvezel in de Modus-kabel naar het moederschip.
Bruno van Wayenburg, NRC Handelsblad, 6 oktober 2001