MARE DI LIBRI - Mare 24, 17 maart 2005

Sinoloog helpt astronoom

Je zou het een schoolvoorbeeld van interdisciplinair onderzoek kunnen noemen, lang voordat dat in de mode kwam. In een dubbelpublicatie uit het oorlogsjaar 1942 bewijzen de beroemde Leidse sterrenkundige Jan Hendrik Oort (1900-1992), de Amerikaan N. Mayall en de Leidse sinoloog Jan Duyvendak een fraaie astronomisch-historische hypothese: De ‘gastster’ uit Chinese annalen van het jaar 1054 was een supernova, een exploderende ster, met als overblijfsel de krabnevel.

Deze krabnevel is op een heldere winternacht met een verrekijker te vinden in het sterrenbeeld Stier. Grote telescopen laten een prachtige nevel zien, met slierten en allerhande details. Alleen was eeuwenlang niet helemaal duidelijk wat het nou precies was.

Al in 1921 werd het verband gelegd tussen de krabnevel en een passage in de geschiedschrijving van de Chinese Sung-dynastie. In deze geschriften wordt gerept van een astrologisch belangrijke ‘gastster’ die verscheen op 4 juli 1054 bij een ster in het sterrenbeeld Stier, om na meer dan een jaar weer onzichtbaar te worden.

Oort raakte in de kwestie geïnteresseerd op een trip naar de VS, waar hij hoorde van nieuwe metingen door Mayall, die lieten zien hoe de krabnevel langzaam groter werd, en ongeveer achthonderd jaar geleden in één punt begonnen moest zijn. Eenmaal thuisgekomen stuurde hij zijn Leidse collega en goede vriend, sinoloog Jan Duyvendak (1889-1954), de archieven in, en met succes. ‘Amice, het is my gelukt nog een plaats te vinden waar je nova wordt vermeld’, schrijft Duyvendak in een brief van eind juli 1940.

In vermoedelijk Duyvendaks enige publicatie in een astronomentijdschrift, weidt hij uit. Een later hoofdstuk uit de Chinese annalen meldt dat de gastster 653 dagen later, op 17 april 1056, niet meer zichtbaar was (wat volgens de astrologen gold als een voorteken van ‘vertrekkende gasten.’) Andere bronnen melden onder andere dat de gastster ook bij dag zichtbaar was, ‘net als Venus’, en wel 23 dagen lang.

In het tweede gedeelte van de publicatie redeneren Oort en Mayall door aan de hand van Duyvendaks vertalingen. Het artikel, op basis van nog altijd schaarse gegevens, is een toonbeeld van bedaarde wetenschappelijke retoriek, zonder een enkele illustratie of tabel, en met duidelijke voorbehouden en slagen om de arm waar nodig.

Cruciaal is de Chinese melding dat de ster 23 dagen zichtbaar was bij daglicht. Een ster met magnitude -3 1/2 (een maat voor helderheid: hoe lager de magnitude, hoe helderder) kun je bij daglicht nog goed zien. Van supernova’s was bovendien bekend dat de helderheid in 23 dagen ongeveer 1,5 magnitudes afneemt. Reken daarbij nog de afstand tot de aarde van ongeveer 4100 lichtjaar, plus  de absorptie die het licht onderweg ondergaat, en je komt uit op een maximum helderheid van -6 magnitudes. Dat past bij ‘een van de helderste supernova’s ooit geregistreerd’.

Een verder argument vóór een supernova is het tempo waarin de ster uitdooft tot onzichtbaarheid voor het blote oog (ongeveer magnitude 6) in 650 dagen, wat ook klopte met eerdere metingen aan supernova’s.

Een gewone nova kan het verder niet geweest zijn, stellen de auteurs, omdat de nevel te helder is om een nova-restant te zijn. Ook een komeet is uitgesloten, vanwege de lange tijd dat de gastster op één plek aan de hemel stond. In combinatie met de positie in Stier is er maar één conclusie mogelijk, stellen Oort en Mayall: de krabnevel bestaat uit nog steeds wegvliedend stermateriaal van de als supernova geëxplodeerde gastster uit 1054.

Na de oorlog gold de krabnevel, mede door deze publicatie, als een prototype van een supernova-overblijfsel. Het begrip van supernova’s verbeterde aanmerkelijk, onder andere door verdere bijdragen van Oort, de astronoom die een sinoloog citeerde, die het op zijn beurt weer had van een astroloog.


Bruno van Wayenburg


‘Further data bearing on the identification of the Crab Nebula with the supernova of 1054 A.D.’ Part I. J.J.L. Duyvendak, ‘The ancient oriental chronicles’; Part II. N.U. Mayall and J.H. Oort, ‘The astronomical aspects’ (Publications of the Astronomical Society of the Pacific 54 (1942), p. 91-104).