ACHTERGROND - Mare 20, 17 februari 2005

© Cecilia Odé - Anna Jegorovna, die volgens de onderzoekster ‘na ieder verhaal moest huilen omdat alle mensen in haar verhalen al overleden waren’

Slaviste speurt in Siberië naar uitstervende toendrataal

Voor opname opwarmen met WODKA

Bruno van Wayenburg

Cecilia Odé vloog met een propellervliegtuig naar Siberië op zoek naar een taal van de Toendra-Joekagir, waarbij spreken overgaat in zingen. Alleen bejaarden bleken het nog te beheersen. ‘Na ieder verhaal moest ze huilen.’

‘Je moet opschieten, want na elke winter zijn er weer minder grootmoedertjes over die de taal goed spreken’, kreeg dr. Cecilia Odé te horen, toen ze het had over haar onderzoeksplannen naar de taal en verhalen van de Toendra-Joekagir, een klein en krimpend Siberisch volk van rendierhouders en vissers.

Dus haastte ze zich afgelopen najaar naar het besneeuwde toendradorp Andrjoesjkino in hartje Siberië: 800 inwoners, en alleen per propellervliegtuig te bereiken. Het vroor tussen 30 en 50 graden. ‘Het verschil met mijn vorige veldwerk, in Papoea in Indonesië, was 80 graden’, rekent de slaviste van het International Institute for Asian Studies (IIAS) laconiek voor.

Het was best vol te houden, vindt ze, met hulp van veel lagen kleding, van fleece tot rendiervel. ‘Het is er droog en windstil, dat helpt. Maar je als het echt koud is, kun je niet langer dan een paar minuten buiten zijn.’

Ook als informanten moesten de Joekagir, vooral oude dorpsvrouwtjes, vaak opwarmen. ‘Ik weet niets meer van vroeger’, kreeg Odé aanvankelijk vaak te horen. ‘De opnameapparatuur vinden ze vaak bedreigend, die zet ik meteen op tafel zodat ze kunnen wennen, en dan begin je over koetjes en kalfjes te praten, of over mijn eigen familie en leven. Soms moet er ook wat wodka in, maar na een poosje komen de verhalen vaak opeens spontaan. Dan druk ik gauw de “record”-knop in.’

Ze was als intonatiedeskundige speciaal op zoek naar een eerder beschreven traditionele manier van vertellen waarbij spreken steeds vloeiend overgaat in zingen.

‘Iedereen wist wat ik bedoelde, maar ik heb nog maar één vrouw gesproken die dat nog kon’, zegt ze, en laat een foto zien Anna Jegorovna, een nurks kijkende dame, die aanvankelijk niet met Odé wou praten maar van geen ophouden wist toen ze eenmaal op dreef was; ook al was de band allang vol. ‘Na ieder verhaal moest ze huilen omdat alle mensen in haar verhalen al overleden waren’, herinnert de onderzoekster zich.

‘Bij mijn vertrek, toen ik al dik ingepakt op de motorslee zat, met alleen mijn ogen vrij, kwam ze naar met toe. Ze rukte de hele constructie van mijn gezicht en zoende me vol op de mond. Dat vond ook mijn vertaler, een Joekagirs-Russische uit het dorp, toch wel bijzonder.’

Odés eerste bezoek aan Andrjoesjkino, van enkele weken, was vooral bedoeld om na te gaan of er nog genoeg sprekers waren voor langer durend veldwerk in 2006. ‘Het geld is daarvoor is al aangevraagd, in april komt de uitslag.’ Naast het dorp, waar vooral vrouwen en kinderen wonen, bezocht ze ook de mannen die in tenten op de toendra achter de rendierkudden aanreizen, waar de traditionele cultuur beter gedijt.

Ze verhaalt over een offerceremonie in een bos, waarbij de geest van een eerder gestorven man uitgeleide werd gedaan door het slachten van een rendier met een steek recht in het hart. ‘Het beest gaf geen kik en viel meteen dood neer. Voor de geest van de overleden man was er een klein rendiersleetje aan het dier vastgebonden. Iedereen moest het dode dier slaan met een stok, en als het dan stuiptrekt, komt het sleetje in beweging, en kan de geest vertrekken. Ik moest ook, heel akelig. Ik sloeg niet hard, maar gelukkig schokte het dode rendier enorm. Een goed teken, zeker bij een vreemdeling als ik.’

Maar bij zulke Oprah- en National Geographic-achtige taferelen was er ook een puur wetenschappelijk doel. Toendra-Joekagir, is één van de tientallen oorspronkelijke talen van Siberië, die vaak door nog maar enkele honderden - vooral bejaarde - sprekers gesproken worden. Het vormt bovendien, samen met het Kolyma-Joekagir, de Joekagir-taalfamilie, die voor zover bekend met geen enkele andere taal verwant is.

‘Ik sloeg en het dode rendier schokte enorm’

Taalkundigen ruziën nog over de vraag of er niet toch een link is met de Oeraalse taalfamilie, waartoe ook het Fins en Hongaars behoren, maar voorlopig wordt Joekagir nog gerekend tot de Paleosiberische talen. Dat zijn de talen die in Siberië gesproken werden voordat de toendra’s en taiga’s overspoeld werden door Oeraalse en aan het Turks verwante talen, die nu op hun beurt weer bedreigd worden door het Russisch. ‘Als je zo’n taal als Joekagir niet optekent, kun je dat soort dingen later nooit meer achterhalen.’

Zelf is de taalkundige specialiste in ‘prosodie’: klemtoon, ritme en intonatie, aspecten die in de taalkunde lang onderbelicht zijn geweest, en die dus zeker in het het Toendra-Joekagir slecht beschreven zijn. ‘Er is niet eens bekend of het wel een echte klemtoon heeft.’

Ook de rol van lange en korte klinkers is nog onduidelijk, net als de invloed op intonatie van bepaalde ‘focus’-uitgangen die aangeven waarop de nadruk in het vertelde ligt. Odé moet de taal nog grotendeels leren. ‘Het is een verschrikkelijk moeilijke taal, met een heel lastige grammatica’, heeft ze nu al begrepen.

In tegenstelling tot het bijna uitgestorven Kolyma-Joekagir, lijkt er voor het Toendra-Joekagir wel enige hoop te zijn, ondanks het kleine aantal en de hoge leeftijd van de sprekers. In de school van Andrjoesjkino krijgen kinderen van Joekagir-ouders les in de taal, op initiatief van de directrice. ‘Veel mensen spreken de taal nog, maar zijn er zelf erg van geschrokken dat de kinderen het niet meer leren’, hoorde de onderzoekster, die zelf bij lessen op school genoeg wist om stiekem voor te kunnen zeggen. ‘Kinderen verstaan het vaak nog wel, maar spreken het slecht. Maar ze zijn wel enthousiast en trots dat ze het leren. Kleutertjes droegen spontaan hele gedichten voor, en volgens de leraren niet alleen omdat ik erbij was.

Het probleem is alleen dat de leermiddelen minimaal zijn: alles komt op grote borden in de klas te staan, en verder wordt de les mondeling gegeven. ‘Lesboeken, printers en kopieerapparaten; het is er allemaal gewoon niet.’

Een deel van het budget van het onderzoeksproject van Odé en haar Groningse collega Tjeerd de Graaf, ‘Voices of the Tundra and Taiga’, is dan ook bedoeld voor het ondersteunen van het revitaliseringsprogramma, nu dat misschien nog niet te laat is.

In de Sovjettijd werd het spreken van de eigen taal nog ontmoedigd of zelfs verboden, weet Odé. Nu geldt nog: wie vooruit wil in Andrjoesjkino, spreekt Russisch. Dus spreken ouders liever niet hun moedertaal met hun kinderen, al zou een stijgend cultureel zelfbewustzijn daar verandering in kunnen brengen. ‘Je kunt kinderen natuurlijk heel goed tweetalig opvoeden. Het is gek, maar dat wordt nu eigenlijk pas goed beseft.’